Ruim een jaar geleden ventileerde ik deze theorie, waarmee ik al een paar jaar rondliep, voor het eerst in het openbaar op een lezing. Zoiets moet je eigenlijk nooit doen, want dan komen er mensen die je gaan uitdagen. Die zeggen: breng die mooie theorie van je dan zelf ook eens in de praktijk. En als je dat dan doet, gaat het uiteraard ten koste van je eigen schrijversproduktie.
Maar goed, ik heb die uitdaging aangenomen en gelukkig werk ik dan ook nog regelmatig voor het enige echte televisielaboratorium dat de Nederlandse TV kent, de VPRO, een omroepvereniging waar men niet zo dadelijk terugschrikt voor experimenten, ook al richten die zich in eerste instantie op een select publiek(je).
Een paar maanden geleden heb ik de eerste resultaten van mijn pogingen om met de nederlandse poëzie iets te doen in de richting van het lichte lied, in een TV-programma kunnen presenteren. En vanmiddag kan ik u uit die TV-produktie een aantal geluidsopnamen laten horen, die - hoop ik - mijn stelling zullen bewijzen. Bij voorbaat moet ik mijn excuses maken voor de niet altijd feilloze geluidskwaliteit. Bij het kopiëren van de beeldband terug naar de geluidsband moest er noodgedwongen nogal iets aan nuancering verloren gaan.
Voor ik u een eerste voorbeeld laat horen, wil ik graag nog iets zeggen over de muziek van de op deze wijze tot stand gekomen liedjes. Het zal voor iedereen duidelijk zijn, dat mijn keuze viel op componisten uit de sector ‘amusement’. Componisten van serieuze muziek zouden allicht de kans aangegrepen hebben ‘liederen voor de concertzaal’ te componeren. En hoe mooi zulk soort liederen ook kunnen zijn, ze hebben voor mij altijd één grote handicap: zo gauw een klassiek zanger er z'n tanden in zet, versta ik de teksten niet meer... en dat is voor poëzie nogal bezwaarlijk.
De voorbeelden die ik wil laten horen, bestaan uit fragmenten. Binnen het bestek van deze lezing kon ik kiezen uit het laten horen van een klein aantal complete poëzieliedjes, of een veel grotere verscheidenheid aan fragmenten. Omdat ik vooral ook wil aantonen dat het geschetste principe niét gebonden is aan een bepaald genre poëzie, koos ik voor fragmentjes. Om chronologisch te werk te gaan, begin ik met het oudste gebruikte vers: het wondermooie ‘Ik was in m'n hofje om kruid gegaan’ van de Utrechtste dichteres-kloosterzuster Bertken, geschreven in de middeleeuwen, maar verklankt op een zeer eigentijdse jazzwaltz van Henk van der Molen, door Martine Bijl.
Ik was in mijn hofje om kruid gegaan,
ik vond er slechts distels en doornen staan.
De distels en doornen trek ik eruit,
want ik plant daar veel liever een ander kruid.
Nu vond ik gelukkig een hovenier,
die de zorg van mij overneemt met plezier.
Ongetwijfeld is het u opgevallen dat er met dit fragment iets aan de hand was. Niet alleen de muziek was modern, ook het taalbeeld is gemoderniseerd. En dan raak ik even aan het principe van wat ik eigenzinnig de ‘hertaling’ pleeg te noemen. Bij teksten die voor rechtstreekse, auditieve overdracht bedoeld zijn, zouden we teveel van de hoorder vragen, wanneer we ook nog van hem eisten in gedachten voetnoten bij de tekst te plaatsen. Bovendien is het patina dat de eeuwen over een bepaalde tekst leggen, wellicht een romantische verworvenheid die studieuze taalgeleerden veel extra leesgenot verschaft, de dichter zèlf heeft de extra afstand die dit patina tussen hem en lezer of hoorder schept, allerminst zo bedoeld. In zijn (of haar) tijd werd de dichter of dichteres rechtstreeks verstaan door degenen tot wie hij of zij zich richtte, en zulks zonder verklarende voetnoten. Daarom nam ik destijds de hertaling van Breero ter hand, daarom ook hertaalde ik de Warenar van Hooft en daarom tenslotte paste ik dezelfde praktijk toe op de door mij gebruikte verzen van Suster Bertken, P.C. Hooft en Willem Gotschalk van Focquenbroch.
De naam van P.C. Hooft, de nederlandse Ronsard, is gevallen. Als er iemand in de nederlandse letteren de kunst van het dichten van liedteksten verstond, dan was het de Drost van Muiden. Voor mijn uitzending koos ik een minder bekende minnezang van zijn hand, die ik op muziek liet zetten door Joop Stokkermans, die het eigentijdse ritme niet schuwde. Het resultaat, gezongen door André van de Heuvel, klinkt naar mijn mening allerminst als een anachronisme.
Gij heiligheidjes, schuilend tussen
en zwemmend in de koele, kalme Vechtse stroom
zachtzinnig spuit in zee, voor 't hoge Huis
Godinnen dartel, die met dansen, rijmen,
uw jonge tijd besteedt in weelderig jolijt,
die soms graag wordt gevrijd,
soms zèlf uit vrijen gaat vol lachen,
Die dan met wakkere schalksheid tracht ze
de geile saters, die daar niet op zijn
beloert van achter 't riet of achter
Uiteraard leent niet alleen de lyriek zich voor het maken van chansons, ook de burleske, geliefd genre in vroeger tijden, is bij uitstek geschikt voor effectrijke liedjes. De Duitse componist Wolfgang Gheri koos voor het gedicht ‘Minnebrief aan mejuffrouw NN’ van de vaderlandse poète maudit Van Focquenbroch een Zuid Amerikaans ritme. U hoort weer André van den Heuvel.
Hoe zal ik 't best jouw lof verhalen?
O schone! die zo menig malen
mijn deur en stoep zelfs de eer aandoet
erlangs te lopen op jouw staken
en die mij haast mijn gal doet braken
als ik je langs de straat ontmoet.