Taal en Tongval. Jaargang 23
(1971)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
Westvlaams en algemeen NederlandsDe Zuidnederlander leert in het algemeen - en de Westvlaming heel in het bijzonder - het Nederlands in drie stadia. In een eerste stadium leert hij bij moeder dialekt praten. Het dialekt is daarom voor de overgrote meerderheid van de Zuidnederlanders in alle opzichten de moedertaal, maar de ‘moedertaal’ die ze op school leren, is didaktisch gezien eigenlijk een vreemde taal. Als de kleuterleidster en de onderwijzer(es) zich daarvan bewust waren, zou het moedertaalonderwijs wellicht beter opschieten. Jammer genoeg schijnt het streefdoel nog heel vaak ‘schoort Vlaams’ te zijn, een gezuiverd dialekt. Die z.g. kultuurtaal is meestal een heterogeen konglomeraat, waarvan een soort Algemeen ZuidnederlandsGa naar voetnoot1 het hoofdbestanddeel vormt, dat op een Westvlaams substraat steunt, maar ook heel wat Brabantse elementen bevatGa naar voetnoot2. Het gekke is, dat ook dat Westvlaams taalgebruik dat aan het algemeen Nederlands beantwoordt, door puristische fabricismen of door Zuidnederlands vervangen wordt. Het tweede stadium van het leerproces waarin we ons de moedertaal eigen maken, bestaat dus in het aanleren van een fiktieve taal, meestal een stuntelige taal. De gemiddelde Vlaming blijft in dit stadium steken. Een kleine minderheid alleen stemt het taalgebruik op het Algemeen Nederlands af. De aanleiding daartoe is niet altijd dezelfde. Sommigen hadden het geluk al vroeg degelijk taalonderwijs te krijgen bij goede leraren, anderen werden door de aard van hun verdere studiesGa naar voetnoot3 in de gelegenheid gesteld om hun eigen taal beter te leren, nog anderen kwamen op eigen houtje maar langs verschillende wegen (kontakt met Nederland, radio, T.V., lektuur, taaltuintjes allerhande...) tot een behoorlijk taalgebruik. Nu het ‘beschaafd’ Nederlands eindelijk meer gewaardeerd wordt, zijn er - ook in West-Vlaanderen - al heel wat jongere gezinnen waar ‘beschaafd’Ga naar voetnoot4 gesproken | |
[pagina 89]
| |
wordt. Aangezien de meeste ouders in het tweede stadium zijn blijven steken en een soort Zuidnederlands spreken, zullen de kinderen uit die gezinnen toch weer de drie stadia doormaken, alleen in een gewijzigde volgorde (2-1-3). Zelfs in het gunstigste geval, als het kind van huis uit korrekt Nederlands spreekt, zal het op school toch wel weer Westvlaams (of een ander dialekt) en Zuidnederlands leren. Nu lijkt me het kromme schoolnederlands veel gevaarlijker voor het taalonderwijs dan het dialekt zelf. Het komt me niet als zo erg voor, dat Nederlandssprekende kinderen op de speelplaats ook dialekt leren. Dit dialekt zal hun kultuurtaal zelden beïnvloeden. Wel ondervindt het Nederlands van kleuter en scholier de konkurrentie van de taal van kleuterleidster of onderwijzer(es), want het kind is niet in staat om ABN en schooltaal uit elkaar te houden. Daarom mag m.i. worden beweerd, dat de gemiddelde Vlaming die ertoe komt zijn kultuurtaal voortreffelijk te hanteren, driemaal Nederlands geleerd heeft, of drie verwante talen: dialekt, Zuidnederlands en Algemeen Nederlands. Dat dit Algemeen Nederlands vaak hinder ondervindt van het Zuidnederlands, of van een verouderde schrijftaaltraditie, wil ik hier even voor het Westvlaams aantonenGa naar voetnoot1. GoossensGa naar voetnoot1 wees er al op, dat Wvl. assiete (in het Kortrijkse) in verzorgd taalgebruik automatisch voor telloor wijktGa naar voetnoot2. Het Wvl. hamme werd door Brabants hesp overspoeld en naar de Westhoek teruggedrongen. Hetzelfde lot als hamme onderging Wvl. kapelaan, hoofdzakelijk nog in de Westhoek gebruikelijk. Maar ‘Westvlaams schriftelijk en mondeling beschaafd, ook in de Westhoek, is onderpastoor’ (Goossens 66), al is kapelaan in overeenstemming met het NoordnederlandsGa naar voetnoot3. Zo staat het ook met het (dienst)meisje, dat in het Zuidwestvlaams maarte genoemd wordt, maar in het noorden nog altijd meisenGa naar voetnoot4. Toch zal het bij nie- | |
[pagina 90]
| |
mand opkomen om in een advertentie de dialektische vorm meisen in de Nederlandse vorm meisje te vertalen. Steevast wordt om een - al dan niet flinke of ‘deftige’ (sic) - meid gevraagd. Het is typisch, dat zelfs De BoGa naar voetnoot1 het Westvlaams meisen als ‘dienstmeid’ verklaart. De Westvlaming gebruikt van huis uit het goede Ndl. woord schort(e), maar vervangt het door ‘voorschoot’ (Goossens 65) zodra hij verzorgd wil spreken. Zo gebruiken ook de Wvl. kleermakers en naaisters, zo goed als hun Nederlandse collega's, een centimeter, maar in gesprek met een Hollandse kleermaker zouden ze zonder twijfel over een ‘lintmeter’ spreken, omdat centimeter als dialektisch wordt aangevoeld. De Wvl. scholier zal spontaan zijn huiswerk maken, maar vaak wordt hem ten onrechte het woordje ‘huistaak’ bijgebracht. Moet dezelfde scholier aan het plakken gaan - met of zonder plakband -, dan heeft hij op school heel zeker de opdracht gekregen om te ‘kleven’. Die voorkeur voor het ongewone woord genieten ook ‘reeds, heden, doch’, die toch geen enkele steun vinden in het dialekt, dat altijd al, vandaag, maar gebruikt, de gewone Nederlandse woorden. Ook Leenen (blz. 120) stelde vast, dat het Limburgs aan het Brabants ‘langs binnen, - boven, - onder’ ontleend heeft, hoewel het dialekt - ook het Westvlaams - de goede Nederlandse samenstellingen kent: van binnen, van boven, van onder, ... Ook de volgende uitdrukkingen zijn goed Westvlaams en goed Nederlands: een eind maken aan, een punt zetten achter, dat ligt daaraan, in zijn vuistje lachen, om zo te zeggen. In verzorgd Nederlands zal je echter vaak de ongewone woorden horen: ‘stellen, plaatsen, liegt, baard, omzeggens’. PaardekooperGa naar voetnoot2 heeft er al op gewezen, dat de schrijftaal na vergrotende trap haast altijd ‘dan’ verkiest, maar ‘De mnl tweedeling als / dan na resp. stellende en vergrotende trap is als syntactisch verschijnsel in geen enkele streek van ons taalgebied autochtoon, en zeker in het zuiden niet’. Nu is het bekend, dat het Westvlaams ook niet als maar of gebruikt. Ik vraag me evenwel af, of het voegwoord of niet voor een oorspronkelijk als gesubstitueerd werd, nadat als (wegens Wvl. | |
[pagina 91]
| |
ol voor al) over olsGa naar voetnoot1 tot osGa naar voetnoot2 ontwikkeld was. Deze substitutie van o(l)s door of werd wellicht mogelijk gemaakt door reïnterpretatie van het niet meer herkenbare o(s) door het bekende ofGa naar voetnoot3. Bijzonder vreemd is het wel, dat de Westvlaming, die in zijn dialekt het woordje ‘terug’ niet kent, zelfs niet in de Nederlandse betekenis, maar altijd were zegt (werezien, hij doet 't were, werekeren, weredragen voor Ndl. ‘weerzien, hij doet 't weer of opnieuw, terugkeren, terugdragen’), in het ABN ‘terug’ gebruikt i.p.v. weer. Kunnen we dit ‘terug’ nog enigszins als een voorbeeld van regressie beschouwen, dan is dit niet het geval met ‘gans’, dat in het Westvlaams alleen in de samenstelling gehelegans ‘helemaal’ bestaat. In alle andere gevallen zegt de Westvlaming g(eh)eel, behalve weer in verzorgd taalgebruik, waarvoor het goede, moderne Ndl. woord (ge)heel blijkbaar niet deugt, maar wel het verouderde ‘gans’, dat hem voornamer voorkomtGa naar voetnoot4. Al is de West- | |
[pagina 92]
| |
vlaming nog altijd niet van partikularisme vrij te pleiten, toch heeft hij een minderwaardigheidsgevoel tegenover het beschaafd, zodat hij in het ABN - of wat hij daarvoor houdt - liefst zoveel mogelijk dialektgoed vervangt. In dezelfde lijn ligt de vrees voor Franse woorden, die aan alle Zuidnederlanders eigen schijnt te zijn. Het is wellicht een aspekt van onze taalstrijd, dat we in verzorgd taalgebruik alle Franse woorden trachten te weren, ook al zijn ze over het hele Ndl. taalgebied verspreidGa naar voetnoot1. Berucht zijn de zogenaamde Zuidnederlandse woorden ‘elektrieker, optieker, mekanieker’, die in onze dialekten helemaal niet voorkomen. In ongedwongen praattaal gebruikt elke Vlaming net als elke Hollander de woorden elektricien, opticien, mecanicien. Hetzelfde verschijnsel doet zich in de vorm van de woorden voor. Angstvallig vermijden we hier in het Zuiden de vorm enigst in het ABN, al kennen we hem allemaal - evengoed als de HollanderGa naar voetnoot2 - in de omgangstaal. Een taai bestaan - in radio en T.V. b.v. - leiden de verouderde vormen ‘ledig, weder, leder, mede...’, hoewel de intervokalische d al eeuwen geleden gesynkopeerd werd. Maar velen zien ‘weder enz.’ nog altijd voor verzorgder aan, want ‘letters opeten’ (sic) of weglaten gaat vaak voor slordig door. Al gebruiken we net als in Holland een -s-mv. in ‘zoon, aardappel, appel, meubel’, toch menen we vaak, dat ook daar een -en-mv. hoort. In geschreven taal lijken de meervoudsvorm van de gebiedende wijs op t en de oude genitief ‘der’ wel onuitroeibaar, al komen ze in onze gesproken taal nooit voor. Wellicht breekt de genitief Jan zijn boek zo moeilijk door, omdat hij direkt aan de dialektvorm herinnert. De Westvlaming gebruikt van huis uit het pers. vnw. je (in het zuiden alleen in de enclise) en toch heeft deze vorm een psychologische weerstand te overwinnen. Ook op het gebied van de korrekte uitspraak zijn er voorbeelden. In het dialekt wordt - net als in het Ndl. - het pers. vnw. zij / ze zonder klemtoon altijd ze uitgesproken; in verzorgde taal wordt bij ons echter in alle posities de volle vorm ‘zij’ gehoord. Deze spellinguitspraak kan m.i. het best bestreden worden door ook ze te schrijven. Hetzelfde geldt voor hij. In de enclise zegt de Zuidwestvlaming altijd | |
[pagina 93]
| |
ie (zegt ie, loopt ie, dat ie)Ga naar voetnoot1, zoals we dat ook in algemeen Ndl. doen. Toch houden de meesten (zoals omroepers en nieuwslezers) aan de stuntelige spellinguitspraak ‘ij’ of ‘hij’ vast. In het Kortrijkse worden de klinkers i en u voor nasaal (in, slim, dun, slungel) net zoals in het alg. Ndl. uitgesproken. Toch is dit van niet het minste nut voor de korrekte Ndl. uitspraak. In ‘schoon Vlaams’ zul je de Kortrijkzaan toch ‘win’ met de open i van Wvl. ‘wit’ horen uitspreken, want dat heeft hij op school zo geleerd. Een van de weinige klinkers waarmee de Westvlaming geen moeilijkheden heeft, is de korte a van ‘dat’, die hij als in het Ndl. velaar uitspreekt. Sommigen gaan nu in hun ijver voor een dialektvrije uitspraak zo ver, dat ze deze korte a palataal (z.g. helder) uitspreken. Zo wil ik ook de tegenstelling Noord-Zuid in de uitspraak oto - outo voor auto kunstmatig noemen. In mijn dialekt (Kortrijks) wordt de auto net als in het Noorden een oto genoemd; die uitspraak komt trouwens ook elders voor naast otto. Deze bescheiden bijdrage, met losse notities over de verhouding gewesttaal - algemene omgangstaal, bied ik graag Dr. J. Leenen aan, die zich altijd voor het korrekte taalgebruik ingezet heeft.
Brugge. F. Debrabandere. |
|