Taal en Tongval. Jaargang 23
(1971)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De realisering van nnl ui in Zuidoost Noord-Brabant
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van deze plaatsen waren de klanken van hun dialecten me al wel bekend, maar toen ik met vragenlijst en bandopnemer van het ene dorp naar het andere trok was het alsof er uit een hoofdstuk van de historische klankleer werd voorgelezen. Klanken die we plegen te associëren met historische fasen als Nieuwnederlands, 17e eeuws, Middelnederlands en Westgermaans, zijn hier verbonden met de plaatsnamen Geldrop, Heeze, Leende, Maarheeze en Soerendonk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Het verzamelde materiaal1. Gebied en onderwerp van het onderzoek.Ons onderzoek strekte zich uit over gedeelten van de Meierij, Peelen Kempenland en de aangrenzende plaatsen in Belgisch en Nederlands Limburg. Onderzocht werden de fonemen die corresponderen met Nnl. ui. Bij de samenstelling van de vragenlijst hebben we rekening gehouden met de gebruikelijke tweedeling ui1 / ui2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Verantwoording van de taalkaarten.De kaart ‘huis / huizen’ (nr. 2) werd getekend aan de hand van gegevens uit de vragenlijst bij de ‘Reeks Nederlandse Dialektatlassen’Ga naar voetnoot1, die waar nodig uit eigen materiaal werden aangevuld met de ontbrekende pluralisvormen. Om het onderzoek te verfijnen zijn bovendien een aantal plaatsen opgenomen die niet in de R.N.D. voorkomen: Neerkant, Soerendonk, Lierop en Waalre. In het westelijk gebied zouden we voor de jongere dialectsprekers de e.v.-vorm hɔus moeten vervangen door hœ▴s met dezelfde monoftong die reeds in de pluralisvorm aanwezig was. Vergelijk in dit verband Luyksgestel waar reeds bij de opnamen voor de R.N.D. (± 1947) werd geaarzeld tussen hɔus en hœ▴s. Waalre, dat met Aalst een gemeente vormt, hebben we opgenomen omdat de klanken die in de R.N.D. voor Aalst worden opgegeven alleen in Waalre zijn terug te vinden. Het valt hierbij op dat Waalre zich richt naar het westelijk gebied, terwijl Aalst aansluit bij Stratum (Eindhoven) en Geldrop. Voor Leende hebben we een wijziging moeten aanbrengen in de meervoudsvorm. In de vragenlijst bij de R.N.D. vinden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
we hœ˒ːuyws; zelf noteerden we ter plaatse: ‘huizen’ hø▴s en na de bandopnamen van onze informanten, native speakers van resp. 68, 72, 79 en 81 jaar, bij herhaling beluisterd te hebben zijn we met een aantal mede-luisteraars tot de conclusie gekomen dat høys de meest adequate weergave moet zijn. Hoewel de gegevens van de huiskaart dus gedeeltelijk in de R.N.D. zijn terug te vinden, hebben we hem i.v.m. deze wijzigingen en toevoegingen toch maar opgenomen, te meer daar hij voor ons verdere betoog zo belangrijk is. De overige kaarten (nrs. 3 t/m 7) zijn samengesteld uit een gedeelte van het materiaal dat we in de afgelopen zomervakantie verzamelden. Om zoveel mogelijk bij de taalfase van de R.N.D. aan te sluiten (meestal opgenomen voor 1955) hebben we gezocht naar oudere, voor het merendeel boerenmensen, die altijd in de betreffende plaats gewoond hebben en wier vader en moeder eveneens uit die plaats afkomstig waren. Slechts een enkele keer moesten we genoegen nemen met een informant wiens vader of moeder in de directe omgeving was geboren. Aan de hand van een veertigtal vragen in de trant van: ‘Hoe noemen ze hier een gecastreerde hengst?’... die in onze eigen Valkenswaardse tongval werden gesteld of met behulp van invuloefeningen als: ‘Om negen uur begint de school en om twaalf uur is de school...’ hebben we onze gegevens in fonetisch schrift en op de band kunnen vastleggen. De fonetische transscriptie die voor de R.N.D. werd gebruikt hebben we aangehouden, ook de diakritische tekens bv. ■⫞. = œ⫞y (verg. ook de legende op de kaarten). Om de informanten te ‘ijken’ hadden we een aantal ui-woorden uit de R.N.D. in onze vragenlijst opgenomen. Bij de ‘dubbele’ kaarten bv. nr. 4 ‘duif / struif’ wordt een enkel teken gebruikt als beide woorden met dezelfde vokaal worden gerealiseerd. Als er twee tekens naast elkaar staan heeft het eerste uiteraard betrekking op het foneem van het eerste woord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Een Hollandse expansie in het Zuidoostnoordbrabants?Reeds bij een eerste verkenning van het kaartmateriaal worden we getroffen door de afwijkende vokalen in de plaatsen tussen het zuidoostelijk oe-gebied en het noordoostelijk gebied met diftongen. Hier liggen o.a. Heeze, Leende en Maarheeze (zie krt. 1) die bij G. Kloeke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden aangeduid als een ‘uu-enclave’ omdat ze ‘niet met het overige uu-gebied samengekoppeld zijn’Ga naar voetnoot1. Bij de verdediging van zijn expansietheorie stond Kloeke hier voor een probleem dat hij aanvankelijk probeerde op te lossen door i.v.m. de kasteelheren die hier in de 17e eeuw zetelden te wijzen op ‘de Staatsche oriënteering der baronnen’ die ‘ook hier een zekere “verstaatsching” der bevolking ten gevolge heeft gehad (?)’Ga naar voetnoot2. Verderop geeft hij ter verklaring van de hier gangbare uu-uitspraak de voorkeur aan ‘verbleekte resten van een cultuurlaag van hooger ouderdom’Ga naar voetnoot3. Wat hier ook van zij, zijn probleem zou ongetwijfeld veel groter zijn geweest als hij over volledige dialectgegevens zou hebben beschikt. Zoals bekend steunde Kloeke'S bewijsvoering op slechts twee woorden: ‘huis’ en ‘muis’. Voor het laatste woord hield hij een enquête, die in het hier besproken gebied noodgedwongen schriftelijk moest plaatsvinden. Zo vermeldde de briefkaart die Kloeke uit Heeze ontving ‘mus’ wat hem verleidde tot de interpretatie: ‘toch denkelijk korte y’Ga naar voetnoot4. Met alle respect voor zijn gigantisch werk moeten we zijn wijze van interpreteren afwijzen. Heeze realiseert hier nl. ‘muis’ mʌsj met een geopende palataal, die alleen op grond van de spelling met de gesloten palataal y in verband kan worden gebracht. Ook het overige materiaal dat we in Heeze, Leende en Maarheeze verzamelden is gedifferentieerder dan het predikaat ‘uu-enclave’ zou doen veronderstellen. Heeze kent ook ʌ in bv. ‘huis / kruis’ hʌsj / krʌsj ‘suiker’ sʌkər en ‘uit’ ʌt, naast y in ‘huizen’ hy▴s ‘duif’ dy▴f ‘struif’ stry▴f. Leende heeft inderdaad y in ‘huis / muis’ hy▴s / my▴s maar de øy overheerst hier duidelijk bv. ‘Huizen / kruisen’ høys / krøys ‘buiten’ bøytə ‘duif’ døyf ‘(de Achelse) Kluis’ kløys. In Maarheeze vinden we voornamelijk y maar daarnaast ook u in bv. ‘kruik’ kruk ‘duif’ du▴f ‘huif(-kar)’ hu▴f en ‘druif’ dru▴f tegenover het blijkbaar aan het noorden ontleende ‘struif’ stry▴f, dat hier wordt gebruikt naast ‘pannekoek’ ko▴k, dat ook in het aangrenzende oe-gebied de gangbare vorm is. Hieruit mogen we nu reeds concluderen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat het niet aangaat deze plaatsen als een ‘uu-enclave’ te bestempelen. En hoewel ‘Staatsche baronnen’ of een ‘cultuurlaag van hooger ouderdom’ nog in verband gebracht kunnen worden met de in Maarheeze overheersende uu-uitspraak, bieden ze ons geen enkele steun bij de verklaring van de hier gerealiseerde oe-vormen. Ook bij de beoordeling van de typische combinaties met ‘uu’ die we in Heeze en Leende aantreffen zijn ze als verklaring onbruikbaar. Vergelijken we bv. de ‘kruisstellingen’:
Zelfs binnen de verhouding enkelvoud / uitgangloos meervoudGa naar voetnoot1
Voor het wel zeer heterogene klankmateriaal dat we in dit gebied aantreffen wordt het een hachelijke zaak de verklaring te zoeken in ‘ontlening’ temeer daar de door Kloeke i.v.m. de verbreiding gehanteerde categorieën ‘intiem huiswoord’ (muis) resp. woord met grotere frequentie (huis) ons hier geen enkel houvast bieden, ja zelfs leiden tot het tegendeel van wat ze zouden moeten aantonen. Budel en Soerendonk realiseren overwegend ‘oe’ ook in ‘huis / huizen’ hu▴s hu▴zər doch naast ‘muis’ mu▴s vinden we ‘muizen’ my▴s en ‘muisje’ my▴skə, terwijl we juist bij de frequentere vormen ‘huis / huizen’ een grotere expansie van de uu-uitspraak zouden moeten verwachten. Het wordt evenwel nog gecompliceerder als we ook de beide andere plaatsen in het overgangsgebied tussen ‘oe’ en ‘ui’ in onze beschouwing betrekken. Het gaat hier om Meijel en Neerkant, plaatsen die tot voor een halve eeuw van het eerder besproken gebied gescheiden waren door het zuidelijke gedeelte van het Peelmoeras en uitgestrekte heidevelden. Vergelijk in dit verband de recente ontginningen bij Sterksel. Evenals Leende realiseren Meijel en Neerkant overwegend øy vergelijken we bv.: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zuid-oost Noord-Brabant
Onderzochte plaatsen KAART 1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Meijel / Neerkant: ‘huizen’ høyzər ‘buiten’ bøytjə ‘beschuit’ bəsjøyt.
Leende: ‘huizen’ høys ‘buiten’ bøytə ‘beschuit’ bəsχøyt.
Met Heeze hebben Meijel en Neerkant een parallel in ‘huis / kruis’ hʌsj / krʌsj. En terwijl de voor Maarheeze zo typische vormen ‘duif’ du▴f etc. in Meijel worden teruggevonden, sluit Neerkant zich hier aan bij Heeze dat ‘duif’ dy▴f etc. kent. Het is duidelijk dat geen van deze dorpen in aanmerking komt als ‘expansiehaard’ en daarom kunnen de frappante klankovereenkomsten tussen Heeze / Leende / Maarheeze enerzijds en Meijel / Neerkant anderzijds, onmogelijk op ontlening berusten. Deze ontlening zou overigens moeten hebben plaatsgevonden over het nog altijd aanwezige oe- resp. ui-gebied heen. Het gaat hier dus kennelijk om identieke processen die zich op gescheiden plaatsen afspelen. In diachronisch opzicht verlopen ze van noord naar zuid en daarom heeft Kloeke wat de richting betreft beslist gelijk gehad. Omdat we van deze vokaalparallellen in oostelijke noch in westelijke richting iets kunnen terugvinden, zullen we ons voor een verklaring nogmaals op extra-linguistisch gebied moeten begeven. Niet alleen naar het oosten waren Heeze, Leende en Maarheeze geïsoleerd, ook in westelijke richting bevond zich een natuurlijke hindernis. We doelen op de ‘Leenderhei’ een gebied van vennen en moerassen dat zich uitstrekte tot over de Belgische grens en dat eeuwenlang een belemmering vormde voor het (taal-)verkeer. Zo lagen de dorpen langs de lijn Budel-Geldrop a.h.w. ingeklemd tussen nauwelijks toegankelijke gebieden. (zie krt. 1) Ook voor Meijel en Neerkant gold iets dergelijks: zoals A. Weijnen reeds opmerkteGa naar voetnoot1, liep de enige doorgang door de Peel eeuwenlang via deze plaatsen. Zo komen we dan tot twee ‘flessehalzen’:
Het mag duidelijk zijn dat deze flessehalzen in onze opvatting niets van een ‘enclave’ hebben; immers ze staan in open verbinding met het zuidelijk oe-gebied en het noordelijk ui-gebied. (zie krt. 1) Niet alleen het verkeer moest door deze flessehalzen, ook de taal- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
processen die er kennelijk mee samenhangen konden geen andere weg kiezen.
De klankfasen die in deze vernauwingen werden ‘vastgehouden’: ø øy ʌ zijn een nadere beschouwing waard, temeer daar ze geen plaats vinden in Kloeke's theorie. Immers in de eerste fase zou ‘oe’ zijn verdrongen door ‘uu’ terwijl het volgend stadium bestond uit een directe ontlening van de ‘ui’ door een aantal uu-sprekers. Bij de beoordeling van de vokalen die niet kunnen worden ondergebracht in de expansietheorie moeten we voorrang verlenen aan de halfgesloten geronde palataal ø. Dit is nl. de eerste voor hoorder en spreker herkenbare fase als de openingsgraad van de gesloten y wordt vergroot. In ons materiaal treffen we deze ø meestal aan als øy, dus met een vrij sterke verkleuring naar het einde. De lange flessehals (A) kent deze vokaal in het geografisch continuumGa naar voetnoot1 Soerendonk: u, Maarheeze: y, Leende: øy. Meijel en Neerkant (B) kennen dit foneem naast een enkele ‘eigen’ y met aansluitend naar het noorden: œy en in zuidelijke richting: u. Deze in het overgangsgebied tussen ‘uu’ en ‘ui’ gedocumenteerde ‘eu’-fase voert ons tot de volgende theorie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. DiftongeringAan de diftongering van de gesloten vokalen i y u gaat noodzakelijkerwijs verwijding vooraf. Bij deze verwijding komen ze in het fonetisch gebied van resp. e ø o die zich als gespannen klinkers duidelijk onderscheiden van de opgespannen. vokalenGa naar voetnoot2.
In ons verdere betoog, dat ook voor de andere gespannen klinkers opgaat, zullen we ons om praktische redenen beperken tot de voorgespreide e.
1. Uit ervaring weet iedere kritische spreker en hoorder dat bij realisering van de gespannen e een verkleuring optreedt in de richting van de half-vokaal j. Ook bij de vorming van ø en o gebeurt iets dergelijks, zij het wellicht in wat mindere mate. (verg. fig. 1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 1
Op grond van deze verkleuring zouden we hier al van tweeklanken kunnen spreken maar met Cohen e.a.Ga naar voetnoot1 geven we de voorkeur aan een monofonematische interpretatie.
2. In het hoofdstuk over ‘Fonetische grondslagen van de fonologische onderscheidingen’Ga naar voetnoot2 wijzen Cohen e.a. op experimenten waarbij de oppositie tussen gespannen en ongespannen vokalen hoorbaar kan worden gemaakt. Met behulp van een vernuftig geconstrueerd apparaat kunnen op de band opgenomen spraakklanken in fragmenten worden gereproduceerd. Wanneer dit apparaat wordt gebruikt om opnamen van de gespannen e weer te geven, dan blijkt dat het eerste gedeelte van dit foneem wordt gehoord als de meer geopende palataal ɪ, zolang de 75 msec. niet worden overschreden. (zie fig. 2) Deze verwijding, waarvan we ons niet bewust zijn, heeft kennelijk plaats als aanloop tot de benodigde spanning van de mondspieren, zoals de verkleuring aan het einde dient te worden beschouwd als een reactie op deze spanning. Fig. 2
De langs mechanische weg ontlede klank A-B-C- wordt in het taalverkeer door spreker en hoorder ervaren als foneem B-C met de duur A-C.
3. Door deze feiten met elkaar te verbinden, komen we tot een drieklank (fig. 3) bestaande uit een chromatische voorglijder B-C, een homogene klinker C-D, en een eveneens chromatische naglijder D-E. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 3
Als we ons bewust worden van voorglijder B-C, resp. de reeds in een onbewust stadium aanwezige voorglijder iets verder openen (A-B) realiseren we een z.g. diftong. De naam drieklank of liever nog veelklank zou hier beter op zijn plaats zijn. Onze diftongen zijn in feite gespannen klinkers met opzettelijk gevormde voor- en naglijder. Verwijding van gesloten vokalen tot in het ‘spanningsveld’ van resp. ‘ee’ e, ‘eu’ ø en ‘oo’ o leidt na verloop van tijd tot diftongering. In dit verband wijzen we op een verschijnsel dat zich in het modern Nederlands manifesteert. Bij een aantal sprekers worden bv. ‘komen’ tot koumə, ‘leven’ tot leivə en ‘leunen’ tot løynə.
4. Ter ondersteuning van deze theorie kan het navolgende gelden. Het is bekend dat het Nederlands voor ‘r’ geen diftongen kentGa naar voetnoot1. Nu is dit na het voorafgaande niet zo verbazingwekkend. De Nederlandse ‘r’ heeft immers invloed op de openingsgraad van de voorafgaande vokaal. En hoewel de fonologie bv. ‘deuk / deur’ dø▴k / dʌːr ‘beek / beer’ be▴k / bɪːr en ‘kool / koor’ ko▴l / kʊːr onder een noemer pleegt te brengen, zijn ze fonetisch duidelijk onderscheiden. Onder invloed van de volg-consonant liggen ʌ / ɪ en ʊ buiten het spanningsveld van ø / e en o en daarom blijft diftongering achterwege. In verwante talen als Hoogduits en Engels heeft de ‘r’ kennelijk geen verwijding tot buiten het spanningsveld veroorzaakt, verg. bv. Hgd. ‘Mauer’ en Eng. ‘hour’. We kunnen het proces dat hier moet hebben plaats gehad overigens gemakkelijk nabootsen door ‘boor’ te realiseren met de vokaal van bv. ‘boom’. Wanneer we de invloed van de volgconsonant ‘r’ onderdrukken, m.a.w. de openingsgraad van ‘oo’ niet vergroten, realiseren we de eerste fase van de diftongering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zuid-oost Noord-Brabant
huis-huizen KAART 2 zuid-oost Noord-Brabant
‘de Achelse Kluis’ KAART 3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte willen we nog wijzen op de ontwikkeling van mnl. ī > ij resp. ū > ui, die in de historische klankleer meestal in een adem worden genoemd. Zowel geografische verbreiding als datering van deze verschijnselen vertonen opvallende parallellenGa naar voetnoot1 waarvoor nog nimmer een sluitende verklaring werd gegeven. Tegen de achtergrond van het eerder betoogde zal het duidelijk zijn dat we voor deze parallellen een afdoende verklaring vinden in de theorie over de diftongering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. Terug naar het dialectmateriaal1. De øy in Leende, Meijel en Neerkant is de laatste fase voor de diftong œy. We vinden deze vokaal op de kaarten nr. 2 t/m 7 maar bv. ook in Leende: ‘uit’ øyt ‘buiten’ bøytə en Neerkant/Meijel: ‘uit’ øytj ‘buiten’ bøytjə en ‘luisteren’ løystərə. Verder naar het Noorden zijn de eu-klanken nog slechts terug te vinden in de pluralisvormen van ‘huis / muis’ hø▴s / mø▴s. Ze hebben in het uitgangloze meervoud een semantische functie tegenover de diftongen die het enkelvoud kenmerken.
2. De korte monoftong ʌ die we aantreffen in Heeze: ‘huis / kruis’ hʌsj / krʌsj, ‘ruin’ rʌŋ, ‘luisteren’ lʌstərə, ‘suiker’ sʌkər etc. maar ook bv. in Aarle-Rixtel: ‘ruin/a-juin’ rʌŋ / jʌŋ en in een aantal plaatsen eveneens in de gerekte pluralisvorm ‘huizen’ hʌ▴s (zie krt. 2) is te beschouwen als een ontspoorde diftongering. Immers wanneer y wordt geopend tot voorbij het spanningsveld van ø is de mogelijkheid tot diftongering verdwenen. De œ die in Kempenland overheerst wordt in de gangbare literatuur aangeduid als ‘secundaire monoftong’. Deze benaming impliceert een voorafgaande diftongische fase, doch ook hier moeten we rekening houden met de mogelijkheid van een ontspoorde diftongering.
3. Deurne, Helmond en Mierlo maar ook EindhovenGa naar voetnoot2 realiseren ɔi / ɔy. De ronding of spreiding van de naglijder, resp. i/y, is moeilijk te beoordelen: Mierlo heeft beslist ɔy. Helmond en Deurne kennen minder ronding. Omdat deze plaatsen vrijwel door het ui-gebied worden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ingesloten kunnen we deze vokaal beschouwen als een autonome ontwikkeling uit œy, temeer daar in het aangrenzende ui-gebied een identiek proces gaande is. In Someren, Liessel, Bakel en Aarle-Rixtel constateerden wij bij jongere dialectsprekers een duidelijke neiging tot depalatalisering van het eerste element van de diftong. Deze constatering voert ons tot de volgende reeks: u > y > ø > øy > œy > ɔy > ɔi. De gedachte aan een autonome ontwikkeling wordt nog versterkt door het feit dat zowel de plaatsen met ɔi als die met œy in de directe omgeving, een parallel kennen in het typische vokalisme ‘(de Achelse) Kluis’ klʌ▴s (krt. 3) en ‘duif / struif’ dʌ▴f / strʌ▴f (krt. 4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V. Oost-Brabant een verholen oe-gebied?In zijn monumentaal werk over het dialekt van de KempenGa naar voetnoot1 bestreed A. De Bont de opvatting van W. Janssen, dat de Oostbrabantse ɔu wellicht via œy uit y ontstaan zou zijnGa naar voetnoot2. Volgens De Bont is Oost Brabant een ‘verholen ū-gebied’, waarin de ɔu in bv. ‘huis / kruis’ hɔus / krɔus rechtstreeks uit wgm. ū zou zijn ontstaan, en is het Kempische dialekt van Oerle (zie krt. 1) in dit opzicht oostelijk gericht. Het bevreemdende in dit meningsverschil is nu dat in Zuid-Oost-Noord-Brabant, het gebied ten oosten van de lijn Eindhoven-Valkenswaard, de ɔu helemaal niet voorkomt. Met uitzondering van de oiklanken in Helmond, Deurne en Mierlo die hierboven reeds werden besproken, treffen we in dit gebied slechts geronde palatalen aan. Alleen in het westelijk gedeelte van het door ons onderzochte gebied komt ɔu voor en dan nog uitsluitend met ‘s’ en ‘t’ als volgconsonant. Voorlopig in het midden latend of deze diftong al dan niet rechtstreeks uit u is ontstaan, moeten we de schematische indeling van De Bont afwijzen als een simplificatie van de taalfeiten. In zijn schemaGa naar voetnoot3 wordt Oost-Brabant voornamelijk op grond van Kempische gegevens ingelijfd bij het oostelijk oe-gebied. Het tussengelegen gebied, dat palatalen realiseert, wordt hierbij blijkbaar over het hoofd gezien. Als Janssen voor het Oostnoordbrabants een ontwikkeling via œy aanneemt, dan geeft het dialektmateriaal hem beslist gelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We vrezen evenwel dat K. Heeroma, die zich onlangsGa naar voetnoot1 in deze strijd heeft gemengd, ongewild tegen windmolens heeft gevochten door te veronderstellen dat het werk van De Bont steunt op ‘volledige dialektgegevens’ van het Oostnoordbrabants. Heeroma nam het terecht op voor de stelling van Janssen en ook de door hem geopperde mogelijkheid om van ‘uu’ tot ‘ou’ te geraken is het overwegen waard. Zijn constructie y > øw > ow > ɔu is echter moeilijk in overeenstemming te brengen met onze opvattingen over de diftongering. Verderop zal blijken dat Heeroma langs een grotere ‘omweg’ wellicht tot een juiste (re-)constructie zou zijn gekomen. Bij een reconstructie van de ‘ou (s/t)’-vormen moeten we voorop stellen dat er geen enkel theoretisch bezwaar is tegen rechtstreekse diftongering van ‘oe’ via gespannen ‘oo’ tot ‘ou’ zoals die door De Bont wordt voorgestaan. (verg. hiervoor III, 3) De fasen u > y > øy > œy zijn in het Oostnoordbrabants evenwel gedocumenteerd, terwijl van de theoretische reeks u > o > ou > ɔu slechts de eindfase ɔu kan worden aangetoond. Bovendien stelt ‘kruis’ krɔus ons voor een probleem. Evenals de overige ous-vormen zou het volgens De Bont rechtstreeks teruggaan op ‘oe’Ga naar voetnoot2, een noodzakelijkheid overigens wanneer men de directe diftongering uit ‘oe’ staande wil houden. Het os. krûci wordt aangevoerd om deze opvatting te staven. Zonder ons hier in de Romaanse oorsprong van ‘kruis’ te verdiepen - verg. got. galga - moeten we constateren dat in alle oe-plaatsen die we bezochten kry▴s werd opgegeven. Ook in de rest van het oostelijk oe-gebied wordt voor zover we hebben kunnen nagaan ‘kruis’ uitsluitend gerealiseerd als kry▴s resp. kryts. Als ‘kruis’ in ons taalgebied oorspronkelijk ‘oe’ zou hebben gekend, dan zouden we deze realisering in onze oostelijke dialecten moeten terugvinden, immers het is niet aannemelijk dat dit woord zich van de hier nog altijd aanwezige oe-uitspraak zou hebben losgemaakt in een zelfstandige ontwikkeling tot ‘kruis’ kry.s. Blijft ter verklaring van de Kempische vorm ‘kruis’ krɔus de mogelijkheid van analogie met vormen als ‘huis / muis’ hɔus / mɔus; maar zoals we verderop i.v.m. ‘de Achelse Kluis’ zullen aantonen, is het interpreteren van dialectklanken op grond van analogiewerking een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zuid-oost Noord-Brabant
duif-struif KAART 4 zuid-oost Noord-Brabant
Kruik-Pruik KAART 5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hachelijke zaak. Vergelijk in dit verband ook de oe-vormen die we aantreffen in bv. Maarheeze met overwegend ‘uu’: ‘duif’ du▴f ‘druif’ dru▴f etc., naast het uit het noorden geïmporteerde ‘struif’ stry.f en ‘kruik’ kruk naast ‘pruik’ pry▴k. Met behulp van de dialectgegevens is de oorsprong van de ‘-ous / -out’-vormen wél te reconstrueren. Langs de lijn Soerendonk-Maarheeze-Leende-(Heeze)-Geldrop-Mierlo-Nuenen vinden we de reeks: u > y > øy > œy > ɔy > ɔu, die op kaart 2 in de e.v.-vorm ‘huis’ aanwezig is. De vokalen in ‘buiten’ lopen hiermee parallel. Het geografisch continuum is alleen onderbroken in Heeze: ‘huis’ hʌsj waar de diftongering ontspoorde als gevolg van de te grote openingsgraad. De splitsing van de diftong in vormen met voor-gespreide resp. achter-geronde naglijder, vindt plaats na Mierlo: ‘huis’ hɔys, in Helmond: hɔis resp. Nuenen: hɔus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VI. Vertragende en modificerende factorenTegenover het typische vokalisme dat we in het noordoostelijk gebied aantreffen in ‘duif’ dʌ▴f, ‘druif’ drʌ▴f etc. (verg. ook krt. 4) staan diftongen in de overige vormen. Ook in beide flessehalzen is deze discrepantie aanwijsbaar: we wezen reeds op ‘duif / duiven’ du▴f / du▴və etc. in Meijel en Maarheeze tegenover resp. øy en y in de andere combinaties. Neerkant realiseert hier ‘duif’ dy▴f etc. naast overwegend øy. De diftongering van ‘uu’ en ‘ie’ dient te worden aangemerkt als een fonetisch proces, maar ook voor de palatalisering van ‘oe’ is een dergelijke verklaring erg aantrekkelijk. (verg. hiervoor VIII) De volgeonsonanten. ‘f / v’ zijn kennelijk van invloed op het verloop van deze processen, die hebben geleid tot het afwijkende vokalisme in de ‘-uif / -uiven’-vormen. Voor Maarheeze, Meijel en Neerkant resulteert deze invloed in een duidelijke ‘achterstand’, zodat we voor het materiaal in dit gebied niet behoeven te twijfelen aan de vertragende invloed van de labiale spiranten ‘f / v’ als volgconsonant. Ook Heeze, dat in een aantal posities de ontspoorde diftong ʌ kent, realiseert nog altijd ‘duif / duiven’ dy▴f / dy▴və etc. Als gevolg van deze vertraging worden de ‘-uuf / -uven’-vormen pas verwijd als de diftongering van de overige combinaties al voltooid is, zodat ze hun bij verdere fonetische ontwikkeling niet kunnen steunen op de overige combinaties. Wellicht mede onder invloed van de volgconsonanten wordt de vokaal verwijd tot voorbij het spanningsveld van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de ‘eu’ en is de ontspoorde diftongering een feit. Vergelijk in dit verband ‘duif / struif’ dʌ▴f / strʌ▴f (krt. 4) in Peelland met de diftongen die de andere kaarten in dit gebied te zien geven. Dat ‘struif’ overigens geen ui2 heeft zoals G. Kloeke verondersteldeGa naar voetnoot1 blijkt uit taalkaart 4, waarop ‘struif’, afgezien van het zuidelijk ‘koek’-gebied, volledig samenvalt met de onverdachte ui1 van ‘duif’. Ook bij andere consonanten is sprake van vertragende resp. modificerende invloed op de voorafgaande vokaal. Vergelijk in dit verband A. Weijnen die dit verschijnsel behandelt in zijn ‘Nederlandse Dialectkunde’ par. 57 en 70. Bij de dorsale occlusief ‘k’ is deze invloed aanwijsbaar in Maarheeze, met overwegend y dat de achtergebleven vorm ‘kruik’ kruk kent. In Meijel realiseerde een van onze vier informanten eveneens ‘kruik’ kruk naast het Romaanse leenwoord ‘pruik’ pry▴k, dat overigens ook in het zuidelijke oe-gebied met y wordt gerealiseerd. Heeze heeft in dit geval wederom de uitspraak ‘kruik / pruik’ kryk / pry▴k vastgehouden. De apicale volgconsonant ‘t’ brengt ons bij vormen als ‘uit / buiten’ ɔut / bɔutə, die in de omgeving van Eindhoven voorkomenGa naar voetnoot2. Ook hier levert de remmende c.q. modificerende invloed van de volgconsonant een verklaring voor de autonome ontwikkeling van het vokalisme in een gebied dat in de overige distributies œ / œy realiseert. Blijft de apicale spirant ‘s’. Zoals reeds werd vermeld, staat de ɔu die voorkomt in Kempische vormen als bv. ‘huis’ hɔus, ‘luisteren’ lɔustərə tegenover œ in de overige combinaties. In tegenstelling tot de eerder besproken opvatting van De Bont, die deze ‘-ous’-vormen aanmerkt als de laatst bewaarde resten van een rechtstreeks uit ‘oe’ ontstane diftong, willen wij dit typische vokalisme toeschrijven aan de modificerende of vertragende invloed van de volgconsonant ‘s’, die een autonome ontwikkeling van deze vormen heeft mogelijk gemaakt. Vergelijk ook A. Weijnen die hetzelfde afwijkende vokalisme constateert in het noordelijker gelegen HeeswijkGa naar voetnoot3: ‘huis’ hɔus tegenover ‘kruik’ krœyk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VII. Synchronie naast diachronieDe Cisterciënserabdij ‘de Achelse Kluis’ is een begrip in Oost-Brabant. En hoewel de Trappisten zich hier pas in 1846 vestigden, bestaat de ‘kluis’ al sinds 1685. In dat jaar nam een jongeman uit Valkenswaard zijn intrek in een leegstaande grenskapel, om er met enige gezellen een kluizenaarsleven te gaan leidenGa naar voetnoot1. De naam ‘Achelse Kluis’ moet dus omstreeks 1700 in het Oostbrabantse taalverkeer zijn opgenomen en met dit jaartal beschikken we over de mogelijkheid bepaalde klankprocessen te dateren. Toen het Romaanse leenwoord ‘kluis’ (mlat clûsa; mnl clûse) begon te circuleren in de naam ‘Achelse Kluis’ werd het ter plaatse kennelijk al gerealiseerd als kly▴s getuige de nog altijd geldende uitspraak in het gebied rondom Achel waar de oe-uitspraak overigens overheerst. (verg. krt. 3 met bv. krt. 2) In het huidige dialect van Peelland, het noordoostelijk gebied, sluit het vokalisme van ‘(Achelse) Kluis’ klʌ▴s zich niet aan bij vormen als ‘huis / muis’ etc. die diftongische uitspraak kennen, doch bij de ‘achtergebleven’ vormen ‘duif / druif’ dʌ▴f / drʌ▴f etc. (verg. krt. 3 en 4). Hieruit mogen we concluderen dat Peelland omstreeks 1700 reeds diftongen kende behalve in de combinaties met ‘f/v’. Deze combinaties hadden toen blijkbaar nog uu-uitspraak; immers de eigennaam ‘(Achelse) Kluis’ kly▴s die toen in omloop kwam, heeft zich bij deze vormen aangesloten, waardoor het vokalisme het proces meemaakte dat leidde tot de in par. VI besproken ‘ontspoorde’ diftongering van de ‘f/v’-combinaties. In het Kempische gebied vindt ‘Achelse Kluis’ evenmin aansluiting bij de overige combinaties met ‘s’. Tegenover vormen als ‘huis’ hɔus, ‘luisteren’ lɔustərə etc. spreekt men hier van de ‘(Achelse) Kluis’ klœ▴s. Overigens moeten wij erop wijzen dat de vormen met ɔus bij jongere dialectsprekers in dit gebied veelal zijn vervangen door œ▴s; vergelijk in dit verband ook de opmerking over Luyksgestel in par. I. De mogelijkheid tot datering van bepaalde klankveranderingen brengt ons van het synchrone systeem der moderne dialecten naar de diachronie. In onze inleiding wezen we reeds op vokaalparallellen tussen de huidige dialecten (van Zuid-Oost-Noord-Brabant) en de fasen die in de historische klankleer worden beschreven. Vergelijk ook J. Van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zuid-oost Noord-Brabant
ruin-(a)juin KAART 6 zuid-oost Noord-Brabant
beschuit-kruisen (subst.) KAART 7 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bakel in ‘Transformational Etymology’Ga naar voetnoot1: ‘Movement through the space of a linguistic area has striking resemblances with movement through the history of a language’. Bij het onderzoek van vroegere taalfasen hebben we helaas geen bandopnamen tot onze beschikking en daarom moeten we bij onze reconstructies genoegen nemen met schriftelijk materiaal, dat is overgeleverd in voortdurend wisselende spellingsystemen. Door nu de resultaten van ons synchronisch dialectonderzoek te vergelijken met de reconstructies van de diachronische taalbeschrijving, zal deze laatste ongetwijfeld aan betrouwbaarheid winnenGa naar voetnoot2. We kunnen bij deze vergelijking de tijd-as 90o draaien, zodat het gedocumenteerde dialectmateriaal naast de bevindingen van de historische klankleer komt te staan. Ter illustratie volgt hier een voorbeeld met realiseringen van nnl ‘ui’ in een geografisch continuum:
Fasen die in termen van historische klankleer eeuwen omvatten, blijken in synchronisch-geografisch verband op enkele kilometers afstand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanwezig te zijn. In Heeze is het continuum onderbroken, maar juist in de grillige verhoudingen met Leende en Someren vinden we wellicht iets terug van de ‘ui’-varianten in het Hollands van de 17e eeuw. Zo spreekt bv. Caron in navolging van Lambert ten Kate en MontanusGa naar voetnoot1 over ‘open monoftongen’, en veronderstelt Kloeke voor het Hollands van de 17e eeuw een ‘eu-achtige klank’Ga naar voetnoot2. In deze lijn ligt ook het vraagstuk i.v.m. de klankwaarde van de 17e eeuwse spellingvarianten voor ui1 en ui2. Al deze kwesties kunnen door vergelijking met dialectgegevens dichter bij een oplossing worden gebracht. Het zou ons evenwel te ver voeren als we er, binnen het bestek van dit dialectonderzoek, uitvoerig op in zouden gaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VIII. Spontane palatalisering?Zoals we reeds in par. VI opmerkten geven we ook voor de palatalisering de voorkeur aan een fonetische verklaring. We wijzen in dit verband op de reeds gepalataliseerde vormen ‘luisteren’ lystərə, ‘muizen’ my▴s en ‘muisje’ my▴skə tegenover ‘muis’ mu▴s in de plaatsen Budel en Soerendonk waar oe-uitspraak overheerst. Ook vestigen we nogmaals de aandacht op de achtergebleven vormen in Maarheeze / Meijel: ‘duif’ du▴f ‘kruik’ kruk etc. tegenover overwegend y resp. øy en in Neerkant: ‘duif’ dy▴f etc. tegenover øy. Al deze, door de invloed van volgconsonanten, afwijkende vormen zijn naar onze mening uitsluitend op fonetisch-fonologische gronden te verklaren. Nu is er door Haudricourt en Juilland voor het Frans een theorie ontwikkeld die wellicht ook voor het Nederlands kan geldenGa naar voetnoot3. Samengevat komt hun theorie neer op het volgende: Achter in de mond is te weinig ruimte om vier velare klinkers u o ɔ ɑ, met voldoende ‘distinctie’ te vormen. De gesloten u zou door dit ruimtegebrek in verdrukking komen en palataliseren tot y. Een bewijs voor deze theorie vinden de auteurs in het Spaans en Italiaans die slechts drie velaren kenden en waar de u is bewaard gebleven. Als we nu voor het Oudnederlands eveneens vier achterklinkers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogen veronderstellen, dan levert de foniek ons een verklaring voor deze gemeenschappelijke Frans-Nederlandse ontwikkeling. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IX. Ui1 en Ui2Het is gebruikelijk nnl ‘ui’ op etymologische gronden te onderscheiden in ui1 en ui2. Ui1 gaat terug op wgm û en wordt in onze oostelijke dialecten nog altijd gerealiseerd als ‘oe’; ui2, met een zeer grillige etymologieGa naar voetnoot1 en een afwijkende spelling in mnl en. 17e eeuws, zou op Nederlands gebied altijd een diftongisch karakter hebben gehad en is in onze huidige dialecten als ‘ui’ terug te vinden. De vragenlijst die we bij onze enquête gebruikten bevatte ook een aantal woorden met ui2. Wegens het statische beeld dat ze vertonen, hebben we er geen kaarten van opgenomen. Voor het Kempisch noteerden we œ bv. in ‘spuiten’ spœ▴tə ‘(een) fluit’ flœ▴t ‘(hij) fluit’ flœt etc. behalve wanneer de vokaal in auslaut staat: ‘lui’ lœ▴i ‘bui’ bœ▴i. Elders in het onderzochte gebied realiseerde men overwegend œy, maar in sommige plaatsen constateerden we een duidelijke neiging tot ontronding of een grotere openingsgraad, soms ook een combinatie van beide. In Leende bv. wordt ‘(brand-)spuit’ spœ˕˓yt bijna tot spait. Vergelijk in dit verband ook de taalkaart ‘fluiten’ van Mej. M. WeijnenGa naar voetnoot2. Het etymologisch onderscheid ui1 / ui2 blijkt ook in het Zuidoostbrabants te functioneren behalve bij een aantal Romaanse leenwoorden. Vormen die zich in het oostelijk gebied bij de oe-uitspraak aansluiten bv. ‘kluis’ klu▴s kunnen als ui1 worden aangemerkt; woorden als ‘ruiter’ en ‘fluit’ die in het oe-gebied met ‘ui’ worden gerealiseerd kunnen we zonder bezwaar onderbrengen bij de ui2-woorden. Er is echter een derde groep Romaanse leenwoorden met nnl ‘ui’ van verschillende oorsprong, waarvoor de traditionele tweedeling, althans binnen de dialecten, tekort schiet. Doordat het materiaal waarover we beschikken beperkt is kunnen we van deze groep uiteraard geen uitputtend overzicht geven. Het betreft hier woorden als ‘pruik’ (Kil. perruycke; etym. onzeker fr. perruque, it. perrucca) ‘beschuit’ (mnl bischuut - fr biscuit; mnl bischoot / biscot - ofr bescoit - lat bis coctum) en ‘kruis’ (mnl crûce - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lat crucem) die in het door ons onderzochte gebied, en voor zover wij hebben kunnen nagaan in al onze oostelijke dialecten, uu-uitspraak kennen. Vanuit etymologisch standpunt is het kennelijk een heterogene groep die zich in onze oe-dialecten onderscheidt van de onverdachte ui1-woorden. Met name in de flessehalzen Budel-Heeze en Meijel-Neerkant moet nog interessant klankmetariaal aanwezig zijn en daarom hopen we binnen afzienbare tijd ons onderzoek van het Zuidoostbrabants uit te breiden.
Weurt-Gld, september 1970. Cor Hoppenbrouwers. |
|