De taal- en letterbode. Jaargang 3
(1872)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 271]
| |
toelichting van het Groningsche klankproces, het andere tot een betere verklaring van het ontstaan onzer ei kan dienen. Doch vooraf een kort woord over smiins. De Heer B. Vinckers gaf in bedenking of deze vorm niet door assimilatie kon ontstaan zijn. Ik acht het niet onmogeijk, maar verlang analoge voorbeelden, alvorens zoo iets aan te nemen. De gegevene bewijzen alleen het assimileeren van pronomen en verbum of van twee bijeenhoorende pronomina (om mijns zelfs wil enz.): òf wel het zijn evenals stoestand, steestoof eenvoudig versprekingen, die elk zich haast te verbeteren, als ze hem ontvallen zijn. Het is verder heel wat anders dat de schamele gemeente ‘wiens Neêrlandsch bloed’ zingt, dan het volk smijns voor mijns zegt. Volbloed nationale Nederlanders mogen nu en dan (bij voorkeur onder het genot van geestrijk vocht) dat lied aanheffen en elkaar diets zoeken te maken, dat ze daarin werkelijk een ‘volkslied’ bezitten, critici meer door goedhartigheid dan door vernuft en smaak geleid mogen hun in dit onzalig vooroordeel stijven - de door den Heer Vinckers meegedeelde verknoeiing is het beste bewijs van het tegendeel. Geen wonder. Dat deel van ons volk, dat geen boekentaal verstaat, begrijpt geen drieregeligen aanhef van twee subjectszinnen met wien en wiens: het verstaat van dat door schoolplak en dressuur ingestampte couplet niets en ignoreert de overige. Dat Wiens Neerlands bloed naar Wiens hart voor land en Koning gloeit vervormd is, komt mij waarschijnlijker voor dan de ‘voor of nabarige’ toevoeging der s. Maar al ware dit zoo, het verknoeien van wat men niet verstaat, kan geen maatstaf ter beoordeeling zijn van het vervormen van wat algemeen begrepen wordt. En wat de overige assimilatiën betreft merk ik nogmaals op, dat de in den Limborch aan smiins voorafgaande woorden met dit laatste niets hebben uit te staan: reden genoeg om het verschijnsel niet gelijk te stellen met het assimileeren van innig samenhangende zinsdeelen. Intusschen - ook hier geldt van de door den Heer V. gegeven verklaring het si non è vero, è bene trovato en doe ik gaarne hulde aan de scherpzinnigheid, waarmede hij getracht heeft zijn gissing waarschijnlijk te maken. - Ook in het Mnl. ontmoeten we verbale uitgangen die aan het Groningsch herinneren. De door Dr. van Vloten uitgegeven proeven van | |
[pagina 272]
| |
Mnl. proza wemelen er van. Daarin verschillen deze voorbeelden echter van daste biste enz., dat het voorafgaaude pronomen onaangetast blijft. Ziehier merkwaardige staaltjes: Doetstu anders, du zelste sterven (pag. 54). Du en selste nyet alleen konst hebben ende abelheyt, mer enz (pag. 53). Stant op ende ga wanderen, so waer du wilste (pag. 103). Schreye enen droepel om dine sonden... Dat is mi liver... dan oftu weneste een heel zee om verganclicke dingen (pag. 135). Dat is mi liever.. dan oftu XII ridderen.. sendeste over zee (pag. 136). Kies die du hebben wilste (pag. 142). Du biste ghemaect met minen beelde (pag. 182). Alstu aldus in dijn consciencie wel ghecauwet biste met gotliken toeverlaet ende dy selven op onzen here laefste (pag. 190). Sich daertoe dattu dit berespen van di niet en verdriveste (pag. 190) Watstu oec doen mochste (pag. 190) Hoe du dese spise ghegheten hebste (pag. 191). Beter wairt dattu di selven besculdichste ende dinen broeder ontsculdichste (pag. 245). Ten overvloede nog eenige plaatsen, die ik overschrijf uit het alhier berustende handschrift van Siute Bernaerts sermoen: daer du ons onsalicheyt woudeste smaken ende affdoen ende ons woudeste wedermaken totter ontfermherticheyt (ol. 5). Du quaemste trouwen niet (fol. 6.) Rike mensche dye een eerden vat biste (fol. 8) Niet allene en ledestu dese moeysel in dy selven in dijn kijntscheit, mar du ledeste mede den doot (fol. 10). Doe du dijn eerste kijntscheit haddeste toebrocht (fol. 10). Dattu warest heer der cunsten (fol. 10) Doe du - ghehoorsam waerste den gheboden dijnre ouders (fol. 10). Ende du onnosel lam woudeste ghedoept sijn (fol. 11). Want du alle dync wyste dye op dy comen soude (fol. 18). Dye droefheyt dijnre zielen, dye du hadste (fol. 19) enz. enz. Gelijk men ziet het pronomen blijft onveranderd du, aan de s van den verbalen uitgang wordt te gevoegd. Doch bij Van Vloten pg. 102: du salte dat weten. De vraag is: is dit assimilatie? Zoo ja, dan een onvolkomene. Maar vragen we verder: hoe is het oudere en algemeene Germaansch du bist enz. te verklaren? Berust deze t ook op hetzelfde beginsel? Of is het de perfectuitgang dha, got. t? Ik meen, geen van beide. Zoowel de vorm bist als | |
[pagina 273]
| |
biste acht ik uit de samensmelting van 't verbum met 't enclitisch pronomen ontstaan: m.a.w. de constructie van den bijzin bistu, sprekestu, hebstu, gaf aanleiding eenerzijds tot de onjuiste scheiding in bist-tu, sprekest-tu, hebst-tu, misschien naar valsche analogie van saltu uit salttu, wiltu uit wilttu, anderzijds tot het verlengen der werkwoordelijke uitgangen in den onafhanklijken of hoofdzin. Door het onjuiste splitsen van bist-tu kwam men op du bist; een stap verder gaande en op den klank van bistu af er een toonlooze e aan toevoegende tot het fraaie du biste. In het laatste geval werd de volle vorm bistu eerst pasklaar gemaakt alvorens het zijn nieuwe functie aanvaardde. Mijne opvatting van het ontstaan van het mnl. biste wijkt dus af van wat de Heer Vinckers pag. 167 omtrent het Groningsch schreef, t.w. dat zulke verbale vormen op hunne beurt de e van daste, ofste enz. hebben aangenomen. In het Mnl. luidde het enclitisch pronomen du of tu naar gelang van de voorafgaande sluitletter; het niet enclitische dû (spreek uit duu, niet doe). Een enclitisch de of te ken ik niet. Over assimilatie sprekende, heeft de Heer Vinckers ook aan den Umlaut herinnerd. Dit brengt mij er toe om aan te wijzen hoe in vormen als nnl. einde, onl. sceifte, heinde de assimilatie zóó sterk gewerkt heeft, dat de i des uitgangs in den stam drong en zoo met den stamklinker tot een diphthong is versmolten. Uit andi, scafti, handi ontstonden aindi, scaifti, haindi en hieruit bovengenoemde vormen. Ook in het Oudh. wemelt het van die assimilatie, waarmede men kennelijk verlegen was, omdat men het principe niet begreep. Holtzman (Alth. Gramm. pag. 250) acht dergelijke ‘valsche’ ei's als in ceine, einte, eilbin, vreinkisch, sceirphe, einge, feiliso inzonderheid ‘Nederrijnsch.’ Zonder mij met dit vraagstuk in te laten, wijs ik op het aldaar en in Graff 6,518 voorkomende skeinchit, sceinchit, nnl. schenkt uit scanchit. In de Middelnederlandsche conjugatie is een dergelijke stamdiphthongeering schering en inslag. Hi heift uit heivit en dit uit havit, du spreics uit sprekis, hi spreict uit sprekit, hi steict uit stekit, hi leicht uit legit (lagjith), eit uit etit enz. kortom te veel om te noemen. Het Westvlaamsch was zeer rijk aan deze vormen. En, gelijk men ziet, de diphthong ei ontwikkelt zich zoowel | |
[pagina 274]
| |
in praesenstammen, welke in het Gotisch een.a (habaith), als in die, welke in het Gotisch een i (brikith) vertoonen. Zelfs de i van enclitische pronomina kan den verbalen stam aldus kleuren. Voorbeelden zijn: eist d.i. es-it of es-hit; ic beveilne d.i. beveline (Franc. 5490) enz. Na dit alles zullen andere vormen als mnl geweint (gewend), vreimde (vreemd), nnl. speinen (spenen) en andere wel geen verklaring meer behoeven. Als bekend is - of althans moest zijn - gaat Dr. Kern nog een stap verder en acht alle Nieuwnederlandsche ei's aldus ontstaan: ‘ndl. ei is niet = nhd. ei, als zoodanig; het is Umlaut van ee als e van a; men verg. slechts heel “gansch” met eng. whole; daarentegen heil, hd. Heil, met eng. hail; breed met uit breiden uit breedien enz.’ (Sal. 111). - Over de ontwikkeling van deze stelling en de afleiding van veil, een participium necessitatis op ja van velen, in verband met got. anafilhan ἐϰδίδὀϑαι ‘verhuren’ eens later. Ik heb me tot een enkele aanwijzing bepaald en kortheidshalve de treffende Oudnoordsche assimilatiezucht zoo b.v. hiarta uit hirta, hiurtu, kwalijk als hiörtu geschreven, uit hirtu enz. benevens wat Bopp en (Schleicher over Keltisch en Zend aanteekenen, onvermeld gelaten. Dit weinige moge de belangstellende lezer thans voor lief nemen! |
|