De taal- en letterbode. Jaargang 3
(1872)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 219]
| |
Tekstcritiek,
| |
[pagina 220]
| |
vesch zoude ik liever vleesch lezen, en met de andere Hss. es in stede van eest, en dan staat er: ‘Als 't regent is zijn vleesch slecht te bewaren, want het bederft dadelijk.’ Doch hoe is nu wel de onzinnige corruptie in de drie andere teksten ontstaan? Bracht ons het Bruss. Hs. niet eenigermate op het spoor, gaf het Latijnsche origineel geen verder licht, de fijnste criticus zou zich al licht stomp denken zonder het raadsel te kunnen oplossen. In het werk De Nat. Rerum luidt deze plaats aldus: ‘Ex solo tonitruo (sic!) carnes eius subito corrumpuntur et fetent.’ De vergelijking is hier, gelijk men ziet, onmisbaar om den waren tekt te herstellen, en heldert ons tevens den oorsprong der corruptie op. Er heeft gestaan:
Donret, so es al in ene
Sijn vleesch te houdene harde quaet.
Een der afschrijvers heeft donderen in regenen veranderd; een ander, wien waarschijnlijk de tekst gedicteerd werd, had met een door den neus sprekenden voorlezer te doen, dommelde wellicht half en half onder zijn werk en schreef gedachteloos: danrecht, dat door latere afschrijvers even gedachteloos werd nageschreven. Zoo komen de corrupties, die ware cruces interpretum, ter wereld! | |
II.In de door den Hoogleeraar Bormans uitgegeven fragmenten van het RoelantsliedGa naar voetnoot1), lezen wij in het Iste fragm. van Loon, dat zeer onleesbaar en gehavend is, vs. 358 vlgg., het volgende van het bezoek van Karel op het slagveld, na den dood van Roelant en zijne dapperen: | |
[pagina 221]
| |
Doen Kaerle in Rontsevale quam,
Wert hi serich ende gram;
Hi want groet wolc verscleghen
Beiden aen heden ende aen weghen.
Hem en dochte ghen liede sijn
Daer en lach payen noch kerstijn.
De cursief gedrukte letters zijn in het Hs. weggeknipt en naar gissing aangevuld door den Luikschen Hoogleeraar. Wij geven hier den tekst, zooals die naar des Hoogleeraars opgave in margine in het Hs. voorkomt, niet als ze door hem verbeterd is, als in vs. 3: want in vant, wolc in volc, in vs. 4: Beiden in Beide. Op vs. 5 staat in margine aangeteekend: ‘.... en dochte ghen liede ou lede’. In de Nalezing, bl. 115, vinden wij het volgende: ‘Lide, passage; lede, pas. Voyez les deux mots dans Kiliaen, comparez les vers de Turold que je cite dans la note suivante, et choisissez; car le manuscrit permet de lire liede ou lede. Je préfère lede.’ Men ziet: het staat er mee als in 't oude liedeken: Entre ces deux mon coeur balance,
alleen geeft de Hoogleeraar de voorkeur aan lede, hoezeer hij met de meest mogelijke vrijzinnigheid de keus aan ieder vrijlaat. Volgens hem luidt dan de tekst aldus: ‘Het scheen hem toe dat er geen schrede, geen stap, was, waar geen heiden of christen lagGa naar voetnoot1).’ Wij zullen eerst zien wat de Fransche tekst van Turold geeft, om daarna te kiezen. In de Chanson de Roland, L. IV, vs. 1 vlgg. lezen wijGa naar voetnoot2): Li emperere en Renceval parvient;
Il nen i ad ne veie, ne senter,
De voide tere nen alne ne plein pied
Que il n' i ait o Franceis o paien.
D.i. volgens de overzetting van Génin: ‘Il n'est chemin ni sentier, il n'est pas une aune, pas un pied de terrain que ne recouvre le cadavre de quelque payen ou François.’ | |
[pagina 222]
| |
Niettegenstaande nu Kil. zegt i.v. ‘Lede, vetus j. leyde, gradus, gressus’, en ‘Lijd, lijde’, verklaart door transitus, meatus, gelooven wij, nu we 't toch voor 't kiezen hebben, geen der beide woorden als de ware lezing te moeten aannemen. Het woord schijnt niet zeer duidelijk in het zeer onduidelijke Hs. te staan, en al moge lede in den door Kil. opgegeven zin van gradus, gressus, d.i. gang, schrede, niet ongewoon zijn, het woord komt mij in den zin van een voet gronds, van eene lengtemaat, onbewijsbaar voor. Met eene kleine verandering kunnen wij, meen ik, het rechte woord op de rechte plaats krijgen, zoo wij lezen: Hem en dochte gheen stede sijn
Daer en lach payen och kerstijn.
De Hoogleeraar weifelt tusschen de lezing liede en lede: kan er niet in het Hs. st (ft) in plaats van li (li) staan? | |
III.In den Parthonopeus vs. 2420 vlgg. wordt ons het lijden van den held geschilderd, die een jaar lang allerlei kwellingen doorstond. Wij lezen verder vs. 2445 vlgg.: Tenden jare was hi so crane
Ende so magher ende so bleec,
Dat hi lettel hem selven gheleec.
So cranc was worden die jonchere,
Datti allene niet mochte opstaen
Ende een spoor niet voort ghegaen,
Het ne ware datmen hilde
Ende leedene daer hi wesen wilde.
Dus torment hem die keitijf,
Met dier pine leeddi sijn lijf.
Bin de(sen gh)evel tenen tide,
Dat hem harde bron sine side.
Wat is hier bron? MaszmannGa naar voetnoot1) verklaart in het Gloss. het woord aldus: ‘Brinnen, brennen, urere: bron.’ De Hoogleeraar Bormans vergenoegt zich met de vraag: ‘maer bron?’ | |
[pagina 223]
| |
Wij meenen dit bron gerustelijk naar de voddenmand te kunnen verwijzen als eene uitvinding van Maszmann, daar de verl. tijd van brinnen niet bron, maar bran zoude zijn (Brand. Hulth. Hs. 1271, in OVl. Ged. 1, 110: Was hi soe heet dat hi verbran). Wat is het geval? De laatste regel is tevens de onderste van een blaadje van een der fragmenten, en volgens Maszmann ‘aus- und abgeriszen.’ Terwijl hij uit den verminkten regel leest: Dat h(em harde) bron sine siden,
had Mone er niet meer uit kunnen maken dan: Dat h............ren sine siden.
De Heer Bormans teekent op vs. 2460 aan: ‘Massm.: tenen tiden (!). In den volg. r. had ook Mone....ren sine siden gelezen; maer bron?’ In de Nalezing bl. 376 voegt hij er bij: ‘Ik heb gemeend te volstaen met de opentlijke vergissingen van Mone en Massm., die beide de Keulsche fragmenten onder de oogen gehad hebben, te verbeteren.’ Wij houden ons liefst aan het weinige, dat Mone uit het onduidelijke schrift heeft kunnen ontcijferen, daar dit weinige ons de ware lezing aan de hand doet. Bij siden, zooals het Hs. heeft, wordt een ww. in 't meerv. vereischt. Het door Mone gelezene ren - niet ron - geeft ons den meervoudsuitgang van een ww. Wij vullen het ontbrekende aan en lezen: Bin desen ghevel tenen tide,
Dat hem sere swoeren sine siden.
Sweren beteekent pijn doen, als znw. gebruikt pijn; en is hier ongetwijfeld het juiste woord. Het wordt van de leden gezegd, b.v. Ferg. 1612: Sere moede was die jonchere,
Hine hadde een let niet en swoer hem sere.
Stoke, X, 152: De jonghe Grave, die in verdriete
Langhe tijt hadde ghewesen,
Ende achter een ghelegen in desen
Seventien nachten inden scepen
Al ghewapent, moghen sine hepen
Ende sine leden zere zweren.
| |
[pagina 224]
| |
LSp. I, 17, 18: Alse nagle, haer ende tande,
Dat dese hebben enigherhande
Sweren, alst dicke ghesciet,
Dat en doet anders niet
Dan dattie wortelen gaen
Int bloet, daer si in staen.
En mach gheen let, sijts ghewes,
Sweren, daer gheen bloet in en es.
|
|