De taal- en letterbode. Jaargang 3
(1872)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– AuteursrechtvrijBrui, bruts, brodden en eenige aanverwante woorden.Toen ik eenige maanden geleden in mijne Proeven van Woordverklaring de geschiedenis der belangrijke verba bruien en brutsen uiteenzette, had ieder met recht kunnen verwachten, dat tevens de woordekens brui en bruts niet zouden vergeten zijn. Gaarne had ik dan ook ten volle, en niet, gelijk destijds, ten halve aan eene vroegere belofte (zie de Drie Kluchtspelen, bl. 94) voldaan; doch, ik moet het eerlijk bekennen, de ontwikkeling der woorden was mij verre van helder en klaar. In beide hoofdbeteekenissen namelijk trachtte ik brui en bruts van bruiden en brutsen af te leiden, en, schoon de samenhang der begrippen slag en boel mij een onoplosbaar raadsel bleef, de gedachte aan verschillenden oorsprong wierp ik toenmaals steeds verre van mij. En echter, wat eertijds onmogelijk scheen, blijkt nu ten duidelijkste volkomen en zuivere waarheid te bevatten, daar brui, slag, en brui, boel, gelijk ik in het volgende zal aantoonen, behalve den vorm, niets met elkaar gemeen hebben. Niet lang behoeven we bij het eerste woord stil te staan; want, weet men, dat bruien den zin had van slaan (mijne Proeven, bl. 15), dan zal er geen bezwaar bestaan hier een substantief van af te leiden, dat in de opvatting van slag b.v. gelezen wordt in:
Dan isse goed veur die zoo een brui of slag van de meulen weg hebben.
Asselijn, de Kwakzalver, 16.
| |
[pagina 180]
| |
Ze gaf me zulken bruy voor me broot-murf, dat ik 'er met bay men hangden na tasten.
Walter, De bedrogen Gierigaert, 2.
Slechts de uitdrukkingen den brui, den bruts van iets hebben, d.i. niets van eene zaak willen weten, behoeven eene bijzondere opmerking. In mijne Drie Kluchtspelen (bl. 93) beschouwde ik brui en bruts in deze verbinding als kwelling, zoodat de geheele zegswijze zou beteekenen: genoeg kwelling van iets hebben, en zich er dus liefst niet meer dan noodig om bekommeren. De analogie echter met andere dergelijke uitdrukkingen heeft mij later duidelijk aangetoond, dat de woorden zijn op te vatten als gang (van bruien, brutsen, weggaan), en alzoo den brui van iets hebben, evenals den hippel (van hippelen, huppelen), den dril (van drillen, gaan), en den draai van iets hebben, krijgen of geven, niets anders aanduidt, dan van iets wegloopen, zich er aan onttrekken, zich er niet mede bemoeien. Ten bewijze hiervan zie men b.v.:
En als 't oock geseyt is, ick hebden hippel van je allegaêr.
Coster, Tijsk v.d. Sch. 29.
Ick hebber den drilvan.
Bred. Roddr. en Alph. 45.
Als ik jong was, ik was zo fraai
'k Heb haar doen brand als een salmandre
Maar nou heb hij van mijn den draai.
Nil Vol. Schilder door Liefde, 10.
Maar welk woord is nu het andere brui, dat, in de opvatting van boel, oudtijds in de zegswijzen al den brui en niet een brui gehoord werd? Geen ander, dan het substantief bruwe, brue, dat ik in eene aanteekening op bruiden (bl. 11 mijner Proeven) zelf besproken en van ons brouwen (ohd. briuwan) afgeleid heb. Werd het daar echter vermeld als jus, jusculum, op geleidelijke wijze zullen wij het bovengenoemde beteekenis zien ontwikkelen. Reeds voor vijftien jaren heeft prof. de Vries ons in zijne Proeve van Mnl. Taalzuivering (bl. 28) doen opmerken, hoe brassen, dat oorspronkelijk bier brouwen beteekende, door overdracht van den technischen term op het dagelijksche leven de | |
[pagina 181]
| |
ruimere opvatting van mengen ontwikkelde, en hieruit het verbale subst. bras (in al de bras, heel de bras) werd gebezigd voor het geheele brouwsel of mengsel, de gansche zaak met al, wat er bij behoort, de geheele boel. Voornamelijk ontmoeten wij het woord in verachtelijken zin b.v. in Huygens, Korenbl. I, 573:
Da brôyen en da smoke
En houwe way nief van, 't is ene vuylen bras.
Evenzoo bij de Decker, Rijmoef. I, 160:
Daer flikkert 'et alom van paerlen, diamanten,
Van baggen, ketenen, van boîten en pendanten,
Van armring, brasselet en diergelijken bras.
Doch ook in goeden zin, en wel bijzonder als vrouwelijk sieraad, dat uit verschillende bijeengehangen vrouwelijke benoodigdheden, als b.v. sleutelring, speldekussen, schaar, enz. bestond, doet zich bias bij onze oude schrijvers voor. (Zie Scheltema, Gesch. en Letterk. Mengelw. III, 3, 107, en Huygens, Korenbl. I, 99, waar het woord door den heer Oudemans (Mnl. Wb. in voce) verkeerdelijk als boel, rommel is opgevat). Op volkomen gelijke wijze als bras en brassen, vormde zich brouwen de opvatting van mengen, miscere, en dus brue, bruwe, dat natuurlijk later brui werd, die van boel, rommel, menigte, troep (van personen). Zie Kiliaen in voce brouwen en de volgende plaatsen:
Zy zworf van deur tot deur, en komt hier arm en out,
En brouwt, om wat genots, de waarheid met de leugen.
Vondel (v. Vl.), I, 134, b.
Om mijne tranen en uw traentjes t'zaam te brouwen.
Jan Soet, Corn. Bentivogli, 46.
Maar ik zie op de stoep eenige lui.
Kom spreken wy z'eens aan, den brui.
Purg. et Orn. Het schijnheil. Weuwtje, 14.
Ziedaar, daar staat de brui: 't is lang genoeg geweest;
Ik werk niet meer.
Langendijk, II, 209.
| |
[pagina 182]
| |
Maar 'k weet van legers noch van zulken brui te zeggen.
Ibid. 266.
Had nu, gelijk dit met brui het geval is, een woord het denkbeeld van iets gerings in zich opgenomen, dan werd het (zie Dr. de Jager, Latere Versch., bl. 60 en vlgg.) al heel licht in de vroegere volkstaal aangewend om eene versterkte ontkenning aan te duiden. Dat dit ook met brui het geval was, bewijzen de volgende voorbeelden:
Pelgrom.
Je zoud alles bederven.
Kees Pier.
Dat is niet een brui. 't Is lijkeveul wat veur ien dood we sterven.
Nil Vol. Schak. 32.
Rijkert.
Wilt my vergeeven.
De onweetendheid.
Fielebout.
Ai niet een brui.
't Is juist niet noodig dat jeluy
Zo hoog geleerd bent als Doktoren.
Id. Dokter tegen Dank, 58.
Ferdinand.
Zeg my maar, of gy by mijn vrind gold hebt bekomen?
Tijs.
Niet een brui.
Purg et Orn. De onberaden Minnaar, 31.
't Is hier byzonder druk met kussen,
En ik krijg niet een brui voor 't bijstaan ondertussen.
Langend. II, 192.
| |
[pagina 183]
| |
Behalve het hier besprokene woord, leverde briuwan nog eenige andere afleidingen, wier verwantschap met brui niet bij den eersten aanblik in 't oog valt en welke tot nog toe, zoover mij bekend is, nergens ter sprake zijn gebracht. Het is daarom, dat ik deze gelegenheid wil aangrijpen, om ze kortelings in hun ontstaan en ontwikkeling na te gaan. De twee eerste van deze zijn brieden en (broeden), welke beide slechts andere vormen zijn voor brouwen. Van den oudsten vorm briuwan kan namelijk, gelijk elk taalbeoefenaar weet, de iu òf tot ie òf tot û (oe) worden, terwijl, bij de niet ongewone syncope der w, de hierdoor ontstane hiatus wordt vermeden door invoeging van dGa naar voetnoot1). De eerste vorm wordt in gelijke beteekenis als brouwen bij Kiliaen gelezen, de andere is wel niet zelf aan te wijzen, maar laat zich voldoende uit de volgende derivata opmaken: bij Kil. brodden, knoeien, Westvl. brodden (eenpers.), in de war zijn (de Bo, 188); Westvl. broddelen, in verwarring zijn (de Bo, ibid.), ndd. bruddeln, unsaubere, schlechte arbeit machen (Br. N. Wtb. I, 145); ndd., met verscherping der beginletter (zie mijne Proeven, bl. 41), pruddeln, beschmutzen, verunstalten (Br. N. Wtb. III, 365); ndl. der 17de eeuw bruid (vuile), drekstof (R. Visscher, Brabb. 57); bij Kil. brodde, vuil, smerig, brodde, drek, vuiligheid, en, met verscherping der b voor de liquida en bijzondere toepassing, in het Noordh. dial. prut, slijk of dikke melk (Bouman, de Volkstaal in N.-Holl. 85 en HS. van Kool, over het N.-Holl. dial. in voce), in het Westvl. prut, gebrande cichorei, en pruts, bocht, vodden (de Bo, 897). Gelijk we reeds uit deze afleidingen zien, veranderden ook de beide verba, brieden en (broeden), evenals brouwen, hunne op- | |
[pagina 184]
| |
vatting in de algemeene van mengen, knoeien, wierpen vervolgens, na eerst het frequentatieve achtervoegsel elen te hebben aangenomen, de d wegGa naar voetnoot1) en vormden alzoo de nieuwe verba brielen en broelen, die wij in de Bo's Idiot. en Oudeman's Mnl. Wb. opgeteekend vinden. Wanneer een kleed, dat gescheurd of versleten is, niet door een nieuw vervangen, maar met stukjes en vodjes opgelapt wordt, mag men zulk eene handeling met recht stuk- op lapwerk, een arbeid zonder duurzaam gevolg noemen. Niet te verwonderen is het daarom, zoo brodden, knoeien, en broeien, dat òf uit brûwen (û = oe) òf uit het boven (broeden) is ontstaan, en dus insgelijks de beteekenis van knoeien kan hebben gehad, de opvatting van lappen, verstellen, heeft ontwikkeld. Voor het eerste woord zie men Kiliaen en voor het andere de twee volgende aanhalingen uit Broer Cornelis Sermonen (bl. 265): die segghen, dat de Misse eenen ghelapten Rock is, van seer veel diversche lappen en leuren tzamen gelapt en gebroeyt, enz. Nog twee andere vormen, die ook het begrip knoeien vertoonen, mag men met goed vertrouwen tot de verwanten van (broeden) en brieden rekenen. Ze zijn de substantien prondel en prul, waarvan het eerste, door de bekende verscherping van den aanvangsconsonant en de gewone invoeging van n vóór d of t, uit het van brodden gevormde broddel moet ontstaan zijn. Het wordt nog hedendaags door de Westvlamingen gebezigd en heeft den zin van versleten, verknoeide dingen, lappen, vodden, welken ook het door sel afgeleide brondsel, bronsel vertoont (de Bo, 190). Vanhier het werkwoord prondelen, 1o handel drijven in prondelgoed, 2o knoeien, brodwerk maken (de Bo, 895, en Kil. in voce), alsmede brondselen, bronselenGa naar voetnoot2) (de Bo, 190), prondselen (Kil.), en pronselen (Weil. Taalk. Wb.), knoeien, broddelen. | |
[pagina 185]
| |
Het andere subst., prul, schijnt eveneens uit bruddel te zijn voortgekomen, zoowel door den reeds meermalen genoemden overgang der beginletter, als door de syncope van dde of de vóór eene l, die wij ook opmerken in rillen van ridelen en in smullen van smuddelen, smoddelenGa naar voetnoot1). Behalve in de bij ons en de Nederduitschers gebruikelijke opvatting van gering, nietswaardig voorwerp, kennen de Noordhollandsche boeren het woord nog als dikke brij, meelpap (Bouman, 84), terwijl de vorm, met onverscherpte b, brol, in het Westvl. Idiot. (190) in bet. volkomen gelijkgesteld wordt met de bovengenoemde prondel en bronsel. |
|