Niettemin, desniettemin etc.
Is het reeds in een of ander Nederlandsche spraakkunst aangewezen, dat het
te in
niettemin, evenals in
desniettemin en
destemeer, oorspronkelijk
de of
de luidde?
Niettemin staat 'namemelijk voor
niet de min, en in dit
de is de vroeger zooveel gebruikte instrumentalis bewaard; zoodat
niet te min of, buiten assimilatie,
niet de min, letterlijk beteekent
niet daardoor minder, en dus volmaakt overeenkomt met het Latijnsche
non eo minus. ‘Hij heeft wel eens eeu dwaasheid begaan, maar is niettemin een verstandig man,’ beduidt dus eigenlijk. Hij heeft wel eens een dwaasheid begaan, maar is
daardoor of
daarom (d.i. door of om die enkele dwaasheid)
niet minder een verstandig man.
Des niettemin ontstond, toen de beteekenis van het
te in
niettemin niet meer gevoeld werd; want
des drukt door den genitief juist datgeue uit, wat door den instrumentalis
te of
de reeds is gezegd.
Des niet
te min is dus een voorbeeld van de zoo veelvuldig voorkomende opeenstapeling van 't zelfde beteekenende vormen. Dezelfde instrumentalis is ook nog bewaard in 't Eng.
the, zooals dat voor comparatieven wordt gebezigd om een gelijkmatige vermeerdering of vermindering aan te duiden.
The higher the mountain the deeper the vale, is letterlijk:
quo altior mons,
eo profundior vallis, of nog letterlijker in 't Nederlandsch:
Hoe hooger de berg,
hoe dieper het dal. Immers dit
Nederlandsche
hoe is ook een oude instrumentalis of werktuigaanduidende naamval. In 't Agn is dat Eng.
the-the =
t-
t of
t-
thê, dat oorspronkelijk
thie-thie uitgesproken, evenzoo iu
the-the is overgegaan, als ons
die in
de. In 't Oudsaks is
thy nog
thiu, in 't Goth.
thê. Evenzoo is in 't Goth. ons
hoe als instrumentalis
hvê, in 't Oudsaks.
hiu, in 't Ags.
hvê,
hwy of
hy.
J. Beckering Vinckers.