De taal- en letterbode. Jaargang 3
(1872)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 151]
| |
voorvoegsels be en ge geen ongewoon verschijnsel is’. Wat de partikel ge aangaat, zoo meen ik de juistheid zijner aanmerking voor de door hem opgegeven gevallen te moeten betwijfelen. Gloeien, ohd. cluon (uit cluoan nevens cloujan) uit ‘geloien’Ga naar voetnoot1), glijden, ags. glîdan uit gelijden, ags. gelîdhan, got. galeithan te verklaren kan er zonder eenig bewijs niet door. De Heer Te Winkel spreekt over deze zaken als over algemeen erkende waarheden en acht toelichting overbodig. Een klein weinig erger is ‘krieken voor gerieken of geraken’. Uit de omstandigheid, dat zoowel de vorm krieken als grieken, en naast grieken (zeer natuurlijk) ook gerieken voorkomt, besluit hij tot de verharding der partikel ge tot k. Men kan even goed beweren, dat plomp uit belomp, pluizen uit beluizen is gevormd. Het allerveiligste zou dan wel zijn zich in dezen van alle bewijsvoering te onthouden. Ik neem intusschen de vrijheid voor het mnl. grakinge de partij op te nemen en de afleiding van geraken voor onjuist te verklaren. Grakinge is van gra evenals genaking van na gevormd; beide zijn derivata van de ww. graken en naken. Dat nevens mnl. gra ook grauw en nevens ons na ook nauw bestaat, is bekend. Verg. verder nauwelijks en mnl. nalijcs, blauw en mnl. bla, gauw en mnl. ga. Het uchtendgrauwen is nog een zeer gewone uitdrukking voor de ochtendschemering. Zoo ook mhd. der tac grâwet (Ben. 1, 560). Eindelijk zij opgemerkt, dat grakinge niet alleen Sp. H. III2 22, 3, maar ook IV2 79, 44 en graken herhaaldelijk voorkomt. | |
2) De partikel ghe in het Middelnederlandsch.Jacob Grimm zegt in zijne D. Gramm. II, 847: ‘dem von mögen und können abhängigen infinitiv wird die partikel ge- vor- | |
[pagina 152]
| |
gesetzt. Dieser gebrauch findet sich auch in gedruckten oberd. büchern des 15. 16. jh. Steigt man zum mhd. auf, so lehr n unzählige stellen dasz infinitiven, die sonst ohne ge- sind, es in jenem fall häufig vorgeschoben wird’. Daar de opmerking omtrent het Middelnederlandsch noch door Grimm noch, voor zoover ik weet, door iemand anders gemaakt is, laat ik hier eenige plaatsen volgen, die dit ook voor het Dietsch volkomen bewijzen. Also wijt ghemerken connen Lksp. 1, 10, 26. So dat niement ghepeinsen en mochte 1, 12, 77. Eer hi dese ghehebben can 1, 16, 50. Men mocht ghepeinsen no gewagen 1, 19, 71. Eest datment ghedoen can 1, 21, 52. Dat alle die leven niet gheseiden 1, 21, 92. Nochtan en can hi selve ghemerken 1, 28, 33. Hoe si dit ghekeren mochten 1, 35, 22. Dat wijt niet ghesegghen en connen 1, 41, 72. Datment ghesegghen niet en mochte 2, 9, 103. Der zonnenschijn en constse niet gheblusschen 2, 14, 56 var. Also ict ghemerken can 2, 19, 120. Dander en constens niet ghedoen 2, 20, 36. Condijt gheleren yet 2, 23, 31. Die sine woorde mochte ghedraghen 2, 31, 58 var. Dat en constic niet ghedoen 2, 32, 17. Dat ic ghene misdaet en can Ghevinden in desen man 2, 36, 300. Daerjeghen ons nieman Bat dan God ghehelpen en can 2, 41, 174. En condi des ghedoen niet 2, 46, 55. Ende hem en conste ghehelpen niet 2, 59, 98. Datsi en conste niet ghehelen 3, 4, 276. Ghine mocht niet ghestelpen 3, 22, 26. En connen ghedoen bat 3, 26, 46. Hi en mach dat grote goet Enter eren ghedanken, die ghi hem doet Floris 2648. Seldi den honden ghevolgen moghen Limb. 1, 103. Ic en can ghestriden niet 5, 1259. Wat si den here Gheantwerden mach 6, 723. Seldiit connen gheanden 6, 2370. Ic wane u niemen en gheseide 7, 334. Nu en can ic niet ghescouwen 12, 1180. Dat si niet ghelijden en konnen Mloep 1, 1839. Hoe hise mach ghestraffen 2, 892. Die natuer dies niet en ghelidet 2, 1220. Den ich niet en can ghelaken 2, 3322. En kan die clappers niet al ghestillen 3, 657. Als wi ghemerken konnen Stoke 1, 494. Diet ghehouden niet en conden 2, 142. De ic ghenoemen niet en can 4, 1466. Wat ghelopen mochte de paert 4, 1514. Dien hi ghemerken conde | |
[pagina 153]
| |
5, 962. Dat hijt gheherden niet en mochte 6, 30. Menne conder Omme ghedoen ghene dinc 6, 167. Hoe mach ic gheproeven echt 7, 634. Ende ment ghebeteren niet en machGa naar voetnoot1) 9, 885. Ende wel gheproeven moghen tware 9, 1117. Dien hi ... Niet ghebeteren en can 10, 773. Hine wiste niet Hoe ghebeteren sinen noet 10, 779. Dat hi ghevaren niet en conde 10, 936. Hine canne ghebinden ane die stene Ferg. 1584. In can ghescouwen Riddere ghenen 5060. Niemen en can hem (eum) ghevaen Eleg. 265. Die ic niet wel ghenomen can Wal. 38, cf. 3120. Connen gheslaen 661. Meer dan ic ghesegghen can 3157, cf. 7943. Walewein en can niet ghemicken 8150. Mochtic noch ghesien die gone 8482. Men mochte ju niet ghetellen 10810. Dat si en moghen ... niet ghestriden Brab. Y. 2, 1437. Diemen niet wale en conste ghekinnen 3, 1196. Om dat den staet van den heeren Niet binnen en conden ghelogeren 6, 8908. So en conde hi int ghone Gheonderwisen sinen sone 6, 8994. Ende ic dat gegronden can Sp. 12 49, 45. Nochtan en consti niet geleeren 13 11, 28; cf. 15 51, 49. Datse die levende niet gegraven conden 13 36, 38. Dat die ridderen gevoeren en conden 14 41, 6. Wie sone drouch mochte ghescaden 14 55, 27. Hoe si Rome ghedestruweren ende maken mat. 15 69, 26 Ofte soe iet mochte ghesoeten Met haerre scoenheit sinen zin 16 22, 30. Men mach oec ghevinden niet 16 33, 53. Hine caent gedecken 16 33, 24. Hi en can hem selven niet ghehoeden 16 53, 20. En gheen dach en conste gebliven 17 1, 43. Hine constse In manieren en gene geboghen 17 3, 7. Mensceit mach te genen stonden Der Godheit zin ghegronden 34 16, 32. Datsi nieweren mochten geresten 38 85, 39. Ik acht deze voorbeelden voldoende en laat de rest achterwege. Zij leeren ons, dat de partikel ghe als verbaal praefix wordt aangewend, onverschillig of het ww. transitief of intransitief is, een enkelvoudig of meervoudig objectheeft, in de volgende gevallen: 1) in den inf. bij connen of moghen, vooral in ontkennende zinnen (en niet ghe- = in het geheel niet); 2) in indirecte vragen of voor het conj. impf., zoo deze een | |
[pagina 154]
| |
mogelijkheid te kennen geven. Dat echter de partikel even goed kan wegblijven, is klaar. In welke overige gevallen een dergelijk gebruik plaats heeft, laat ik aan het onderzoek van anderen over. Genoeg zij het, er hier de aandacht op gevestigd te hebben. |
|