De taal- en letterbode. Jaargang 3
(1872)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– AuteursrechtvrijIets over de buiging van het werkwoord in het Brabantsch dialect.Wanneer Dr. Verwijs in zijne belangrijke aanteekeningen over het Brabantsch dialect (Sp. Brab. 95 en vlgg.) de vormen suldege heddege, wildege, soektege, maaktege, enz. behandelt, verklaart hij het ontstaan van deze hierdoor, dat tusschen het verbum en het achtergevoegde pronomen eene e is ingelascht. Tot nog toe is, zoover ik weet, iemand tegen deze meening opgekomen; en evenwel, de heer Verwijs duide het mij niet ten kwade, kan ik mij er niet mede vereenigen. Schijnt zijne redeneering namelijk al op te gaan bij vormen als soektege, maaktege, bij andere, | |
[pagina 92]
| |
die eene d vertoonen, kan zij geen steek houden. Deze laatste toch zouden dan niet suldege, wildege, heddege moeten luiden, maar sultege, wiltege, hebtege. Veel beter zal ons dan ook eene verklaring voldoen, door genoemden geleerde zelven in zijne Middelnederlandsche Spraakkunst (bl. 211) gedeeltelijk aan de hand gegeven. Zooals wij daar lezen, verliest in het mnl. het vnw. ghi, wanneer het met een ww. wordt samengekoppeld, de g. Hetzelfde geschiedt ook in de latere Vlaamsche en Brabantsche dialecten; en eindigt in dat geval de stam van het verb. op een klinker of zachten medeklinker, dan gaat de buigingsconsonant t over in d. Zoo lezen wij zoowel de vormen spreeckty, maeckty, raepty, enz., als gady, wildy, sidy, saechdyGa naar voetnoot1), waerdyGa naar voetnoot2), enz. Door het toonloos worden der ij (een verschijnsel, dat wij ook aantreffen in de bezittel. voornaamwoorden mijn, zijn en in het achtervoegsel lijk) ontstonden verder vormen als maeckte, gade, wilde, enz. En toen men later begon te vergeten, dat in deze y of e een pronomen schuilde, lag het voor de hand, dat ter versterking nog eens het onverminkte gij of ge achter de zoodanige vormen gesteld werd. Alleen hierdoor komt het, dat wij niet slechts vormen aantreffen als heddege, suldegy, maaktegy, wildege, enz., maar ook andere met y, als maecktyghy, suldygy, muechdyghy, wildyghy, enz. (Zie A. Bijns, de Roovere, Casteleyn, enz. passim). |
|