De taal- en letterbode. Jaargang 3
(1872)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– AuteursrechtvrijEene vraag naar aanleiding van het Katwijksch taaleigen
| |
[pagina 49]
| |
boec, roec.’ Blijkens het voorafgaande bedoelt hij met oe den klank, welke beantwoordt aan de Gotische ô, ohd. uo of ua, nnl. oe. Een enkele blik b.v. in den Limborch bewijst zijne opmerking ten volle. Eéne beperking wensch ik slechts te maken: voor labialen zou ik eenvoudig f (v) zetten, daar een zoodanige ou voor b en p buiten den regel is en niet vaker voorkomt dan voor andere consonanten. In het laatste geval bedoelde de afschrijver kennelijk niets anders dan oe en is het onderscheid louter graphisch. Maar hoe hebben wij de eerste schrijfwijze op te vatten? Als graphische gril of phonetische verscheidenheid? De hedendaagsche Westvlaamsche uitspraak bouk, genouch, drouf pleit voor het laatste. Er is ook hoegenaamd geen grond om te veronderstellen, dat de oe voor eenige weinige consonanten anders dan voor de overige geschreven zou zijn, zonder dat een geldige reden daarvoor bestond, m.a.w. ik geloof, dat bouc, plouch, behouf en dergelijke wel degelijk met onzen ou-klank zijn uitgesproken.Ga naar voetnoot1) Aangenaam werd ik dezen zomer verrast door denzelfden klank voor dezelfde consonanten in het Katwijksch terug te vinden. De visschers, die hun idioom het zuiverst bewaard hebben, spreken nog steeds van bouk voor boek, kouk voor koek, vrouch voor vroeg, bouch voor boeg, schrouf voor schroef enz. Alleen in het impf. der 6de klasse blijft oe naar analogie der overige werkwoorden: droech, niet drouch (mnl. zoowel het een als het ander). Deze bijzonderheid brengt mij er thans toe om de vraag te doen, waar in ons vaderland de oe voor genoemde consonanten eveneens als ou wordt uitgesproken. Ik ben helaas niet in de gelegenheid geweest, dit verschijnsel verder na te speuren. Natuurlijk sluit ik het Groningsch buiten, dat, gelijk men weet, alle niet door den umlaut gewijzigde oe's als ou uitspreekt, onverschillig welke medeklinkers volgen of voorafgaan. Mocht een mijner lezers mij iets dienaangaande kunnen mededeelen, hij zou mij en, meen ik, ook de wetenschap aan zich verplichten. Ik eindig mijn stukje niet zonder de volgende opmerkingen, | |
[pagina 50]
| |
die ik in staat ben geweest tijdens een verblijf van weinige uren in Katwijk aan Zee te maken: 1) open a, hetzij aan de Gotische korte aGa naar voetnoot1), hetzij aan got. ê beantwoordende, klinkt steeds als ae, ongeveer fra. ê in être: slapen als slaepen, zeehanen als zeehaenen enz. 2) zachte e als de holl. e in ketel, of als eu in veul, speulen; 3) scherpe ee, got. ai, klinkt als ie: stien (steen), bien (been), of ee: in leeibant (leiband); 4) zachte o naar omstandigheden als u in butter (boter), schuttel (schotel) of eu in zeun (zoon)Ga naar voetnoot2) of o in mole (molen), woning (woning); 5) scherpe o naar de a trekkende: poate (pooten), stoate (stooten); 6) ei in ei (ovum, ohd. ei) als ai; overeenkomende met got. ai als ai: klain (klein)Ga naar voetnoot3); 7) ij als ai: blaive (blijven); 8) ui als in het Hollandsch schuit (visscherspink); 9) ou als au: kaut (koud), gaut (goud), rauw (rouw); 10) ie als in het Hollandsch en ook voorkomende in vier (vuur), dier (duur), stieren (sturen) 11) au (of als men vroeger schreef aau) als aeu, gelijk ae voor aa: blaeu (blauw). Omtrent de consonanten heb ik niets te melden, dan dat nnl. schr, ogerm. skr, nog steeds als skr luidt (skraive, schrijven) en de uitspraak der w geheel overeenkomt met die der Engelsche zuiver labiale w, niet met de Hollandsche dentaal-labiale: wint (wind), weer (weer) enz. Zelfs beschaafde Katwijkers, die hun taaleigen door schoolgaan of verkeer met binnenlui (gelijk zij zeggen) afgeleerd hebben, zijn op dit punt zeer conservatief. De welwillende hoofdonderwijzer, die vele, doch helaas! vruchtelooze pogingen aanwendde, om ten mijnen gerieve zijn schooljeugd eens wat echt ‘Kattiks’ te doen praten, klaagde lachend over deze dialectische onverbeterlijkheid. Ten slotte eenige andere woorden, die ik aangeteekend heb: hait (heit, heeft), maisjie (dochter), meutje (moei), oame (oom, Wullemom, oom Willem), groatevaer (grootvader), groatje (grootmoeder), vaeder (vader). Ik vermeld deze woorden, omdat andere termen voor deze betrekkingen daar onbekend | |
[pagina 51]
| |
zijn, b.v. geen teit (vader), als in Egmond. Verder: mem (moeder, evenals in Egmond), garnt (garnalen), spouge (spugen in den zin van braken), gepst (gesp), poan (roode zeehaan), oustijs (oudtijds, vgl. goedsmoeds en goedmoeds), vlidder (meel met karnemelk), brau (gort met karnemelk), keezják (boezeroen), dortien (dertien), stik (boterham), kombaars (soort van dekeu), koukebakspan (koekenpau). Ten slotte: de partikel ge van 't part. pf. pass. is evenals in 't plat Hollandsch tot e iugekrompen: edaen, esproke enz. Ongetwijfeld zal menigeen deze korte, in haast opgestelde regelen met een aantal merkwaardige woorden kunnen aanvullen. Misschien zal deze en gene wat op mijn overzicht aan te merken hebben. Doch ik geef, wat ik geven kan; een langer verblijf, noodzakelijk om het idioom nader, vooral de klanken zuiverder te leeren kennen, was mij door de omstandigheden niet gegund. Voor aan- of opmerkingen houd ik mij aanbevolen. Ik sluit met den wensch, dat het groote aantal onderwijzers, 'twelk ons Vaderland over zijne geheele uitgestrektheid bezit, zich eindelijk eens opgewekt moge gevoelen, om van hunne kennis der volkstaal, zoo geordend mogelijk, in onzen Bode blijken te geven! De studie onzer kwijnende dialecten wordt, naarmate zij hun sterfuur naderbij komen, dringender noodzakelijk. |
|