De taal- en letterbode. Jaargang 3
(1872)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– AuteursrechtvrijEen rechtsterm der Salische wet
| |
[pagina 8]
| |
varianten van één woord, beantwoordende, wat den uiterlijken vorm aangaat, aan ons ‘zielen’ -. Dewijl er van verlies van menschenlevens gesproken wordt, kon de zin van 't woord ook wel eens ons ‘zielen’ wezen. Ten tijde toen opsteller dezes de Salische glossen aan een opzettelijk onderzoek onderwierp, vermoedde hij dat de latere Frankische bewerkers of omwerkers werkelijk in seulan ons ‘zielen -’ herkenden. Tevens echter meende ik op gronden die de belangstellende lezer vinden kan in de ‘Glossen in der Lex Salica’ bl. 22-27, dat de ware en oudere vorm der glosse geheel anders moest ziju en dat die later omgewerkt was, ten einde eene uitdrukking voor ‘ziel’ en ‘brand’ er in te brengen. Nader onderzoek heeft mij er toe geleid om hetgeen mij toenmaals eene wijziging toescheen, te houden voor de bedoeling des terms van den beginne af. Het was een term voor ‘verbranding van levende wezens,’ en zoo men dienzelfden term ook op andere plaatsen, waar niet van brand gerept wordt, bezigde, dan was het omdat de boete, voor deze of gene euveldaad bepaald, evenveel bedroeg als voor brandstichting met verlies van menschenlevens, nl. 2500 d. Opmerkelijk blijft het, dat in alle handschriften de geheele uitdrukking een betrekkelijk jonger taaltijdvak verraadt, hetgeen niet wegneemt dat in alle lezingen hetzelfde schijnt bedoeld te zijn. Zeker is het, dat het verschil in lezing niet louter het gevolg is van de slordigheid der afschrijvers. We vinden namelijk dat het eerste der twee woorden, of 't eerste lid der samenstelling, in alle handschriften hetzelfde is, daargelaten 't onderscheid in spelling en uitspraak; dat het tweede woord echter verschilt, en wel in dier voege, dat in enkele te lezen staat z.v.a. ons ‘brand,’ in andere z.v.a. ons ‘verbranding’. Niemand zal toch het eene met het andere verwisselen, tenzij hij bekend is met de taal. De varianten kunnen tot twee hoofdgroepen gebracht worden: eenerzijds sēulan (sēolan, seeolan, sēlan) ‘zielen -’ en defa (deba); anderzijds sēulan (sēolan, seeolan, selan) en devena (devana, devenas, devanas). Als een afschrijversfout of als eene gewestelijke uitspraak is te beschouwen doeffa; eene schrijfwijze deffa zou niets bevreemdends hebben. Ook in dovena is de o of schrijffout of, niet onwaarschijnlijk, gewestelijk. In se- | |
[pagina 9]
| |
laneeffa is ook buiten twijfel eene fout; voor eeffa kan zoowel deffa als theffa gestaan hebben; zulks is niet uit te maken. Defa en deba, in welk laatste de b de bh of gestreepte b van 't Oudsaksisch, onze v in klank, vertegenwoordigt, hebben naast zich eene derde spelling diba. De d in 't woord is ontstaan uit th; het werkwoord thefon, thifon, enz. komt nog in de Salische wet voorGa naar voetnoot1) en beteekent ‘in gloed zetten, in brand steken, verbranden.’. Daarvan komt het zelfst. naamw. defa, diba. Deffa kan ook uit hetzelfde werkw. naar de vervoeging van Goth. fiskon afgeleid wezen, doch mogelijk ook uit thefian, defian, naar de vervoeging van Goth. nasjan. Tusschen deva (defa) en devana is een dergelijk onderscheid als tusschen ‘brand’ en ‘verbranding.’ Uit devon (thefon) is regelmatig afgeleid devana, en met verdoffing van de a der middelste lettergreep: devena. Al de behandelde woordvormen zijn betrekkelijk jong; in geen enkel handschrift is de oudere th aan 't begin des woords bewaard gebleven. Juist om reden hiervan lijkt de s in devenas, wat niet anders dan de sterke genitief enk. van een vrouwelijk substantief wezen kon, zeer verdacht. Want hoewel het zeker is dat er een tijdperk in de taal der Franken geweest is, waarin genoemde naamval op s uitging, zoo mocht men verwachten dat die s verdwenen was in 't betrekkelijk jonge tijdperk, toen de d in devena reeds de th vervangen had. Intusschen bestaan er voorbeelden van eenen uitgang s in bedoeld geval nog in den Heliand, zoodat een gewestelijk Frankisch devanas volstrekt niet eene onmogelijkheid is. Indien de handschriften minder bedorven waren, zou men een gewestelijk dovena naast devena, en doeffa, uit dofia, naast doffa des noods kunnen verklaren. Want zoo goed als een Gothisch trudan (grondvorm trad) als tegenhanger heeft een Ouds. tredan, ons tredenGa naar voetnoot2), kan ook uit eenen grondvorm thaf (Skr. en Oudarisch tap) zich zoowel dof als def ontwikkeld hebben. Het eerste woord sēulan, sēolan, seeolan, sēlan - alle vier | |
[pagina 10]
| |
vormen zijn onberispelijk - is een genitief enk. van seeola, enz. ons ‘ziele.’ Het beteekent z.v.a. ‘eener ziel,’ en laat zich weêrgeven in onze hedendaagsche taal door zielen, als eerste lid eener oneigenlijke samenstelling, bijv. in ‘iemands zielenheil,’ waarin het eerste lid een gen. enk. van 't vrouwelijke ziele is, naar de zwakke verbuiging. Ook in 't Frankisch is seeolan defa, enz. als oneigenlijke samenstelling te beschouwen. In 't Oudsaksisch des Heliands gaat de zwakke gen. enk. vr. gewoonlijk op on, un, en uit; niet ôn, ûn, zooals Grimm veronderstelde, want indien de u en o lang waren, zouden ze in één en hetzelfde werk niet met e afwisselen. Ofschoon veel zeldzamer, komt zelfs in den Heliand ook de uitgang an voor, bijv. in nâdlan gat ‘gat eener naald’ (Heliand, 101, 15, uitg. Schmeller). In 't Angelsaksisch is de uitgang regelmatig an, en het lijdt, m.i., niet den minsten twijfel, of Os on, un, en, hebben zich uit een ouder an ontwikkeld, op dezelfde wijze als Os. hano uit hana; dagu, dago uit daga gesproten is. Of er in 't Os. ooit een tungôn bestaan heeft, mag zeer twijfelachtig heeten; volkomen zeker is het, dat het Goth. tuggon uit tuggân ontstaan is. Dat an een ouder ân is gaan vervangen, verklaart zich van zelf; moeielijk daarentegen kunnen we ons voorstellen, hoe ân eerst tot ôn zou geworden zijn, en dan weêr tot an. De zwakke vorm seeola is niet in alle Germaansche talen gebruikelijk; noch 't Gothisch, noch 't Ags. kennen dien; ook 't Ohd., schijnt het, niet Het Noordsch heeft beide vormen van 't woord, den sterken en den zwakken; zoo ook het Os., dat voor den gen. enk. echter alleen het zwakke seolon, seolun bezigt; ook in de Psalmen selon. De beteekenis van ‘ziel’ in den Frankischen rechtsterm is klaarblijkelijk die van persoon, in 't algemeen, of van levend menschelijk wezen. Wij gebruiken het woord nog zoo in bepaalde zegswijzen, bijv ‘hoe meer zieltjes, hoe meer vreugde.’ Geheel in denzelfden zin als in ‘zielenverbranding,’ hoe vreemd de uitdrukking ook thans uit ongewoonte ons klinken mag, komt het voor in Vondels: ‘Hij tracht onnooslen te vernielen,
Door 't woorden van onnoosle zielen.’
|
|