behooren, toch zijn ze in de meeste gevallen geen nuttelooze ballast geweest, maar hebben integendeel door hun steun menigen echten klank voor afslijting bewaard.
Wat nu de woorden in questie aangaat, geen van beide vertoonen ze den echten vorm. Waarschijnlijk viel na de afscheiding van 't Gotisch, maar vóór de splitsing der overige Germaansche talen, een w na de t weg; ten minste 't Angelsaksisch heeft uhte, 't Oudhoogduitsch uohta, 't Oudnoorsch ôtta, maar 't Gotisch uhtvô (stam uhtvôn). Hoe het ook zij, de t is aan alle eigen en om deze is het mij te doen. Ochtend nu voor een meer oorspronkelijken, ochend voor een verminkten vorm te houden, ligt voor de hand. Nogtans wordt in ons Woordenboek 't tegenovergestelde geleerd. Aldaar lezen wij: ‘Ochtend en ochend zijn sinds lang de gebruikelijke vormen in de schrijftaal. In de spreektaal wordt de t niet gehoord; men zegt altijd ochend. Die vorm is inderdaad ouder en echter. Uit Got. uhtvô ontstond de oorspronkelijke Nederl. vorm ochte, uchte, of ocht, uht (verg. Osaks. uhta, Nnd. ucht). Ocht en ucht verliepen in de volkstaal tot ochend en uchend, door de inschuiving der n, evenals naakt tot nakend, tachtig tot tachentig overging, en boekweiten eerst boekete, vervolgens boekende(gort) werd. Maar nevens de volksuitspraak ochend en uchend bleef ochte, uchte bestaan, ook wel ochten, uchten geschreven. Geen wonder, dat allengs
de beide vormen dooreenliepen, en men de t van ochten, uchten ook in ochend en uchend overbracht, waarin zij eigenlijk niet behoorde, omdat zij reeds in de d was uitgedrukt. Zoo ontstond de schrijfwijze ochtend en uchtend, die later nog te meer geijkt werd door de gewaande etymologische verklaring, volgens welke men in ochtend het tegenw. deelw. meende te zien van een verzonnen ww. ochten, dat een intensief zou geweest zijn van mnl. oeken, vermeerderen, zoodat ochtend eigenlijk den tijd van den vermeerderenden of toenemenden dag zou aanduiden.’
Gelijk men ziet, ik schrijf de plaats geheel over, om niet door weglating van 't een of ander de redeneering der Redactie te kort te doen. Trots 't gezag, dat mannen als de vries en verwijs hebben, waag ik het mijne bedenkingen er tegen in te brengen. Niets zal mij aangenamer zijn dan, wanneer ik dwaal, of door hen of door anderen daarvan overtuigd te worden.