Hadde u paert gehat tande,
Het hadde u lelicheit gedaen.
Ic wane u leerde Barlebaen
Eens jaars te ridene te sinen spele.
Diet u so leerde, God gheve hem quele!
Wat beteekent de vermaning aan den ridder om schielijk op te staan, en daarbij de spotternij: Zoo uw paard tanden had gehad, gij zoudt er niet zonder ongelukken, zonder bezeering afgekomen zijn?
Had de ridder dan zulk een woest paard, dat het dadelijk zijn afgeworpen meester zou hebben aangevallen en gebeten? Maar volgens onzen tekst was het paard een oude tandelooze knol, die alleen, in het geval dat hij tanden had bezeten, zijn meester ‘lelicheit’ zou hebben kunnen doen.
De vergelijking met den Franschen tekst toont ons duidelijk welk eene dwaasheid de afschrijver heeft begaan. In Le Roman des Aventures de Fregus, naar de uitgave van francisque michel, p. 107, vs. 2967 vlgg. leest men:
Levés tost sus, trop estes lens.
Se vos derieres éust dens,
Je cuit que vous fuissiés mal mis.
D.i.: Staat gauw op, gij zijt al te langzaam. Als uw achterste tanden had gehad, denk ik dat gij niet gemakkelijk zoudt hebben gezeten.
De afschrijver meende in zijn voorbeeld te vinden:
doch er stond niet ors (ors), maar ers (ers). In plaats van het vermeende ors schreef hij paert, dat toch wel op 't zelfde neerkwam, en maakte onzin van den tekst.
Zonder vergelijking met het oorspronkelijke zoude zeker de nu als van zelf in 't oog springende verbetering zeer moeilijk te vinden zijn geweest.