De taal- en letterbode. Jaargang 1
(1870)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Het geslacht van Bode,
| |
[pagina 2]
| |
‘Het schijnt echter dat de nieuwe uitgave niet in de Nederlandsche taal zal geschreven zijn, maar in eene andere taal die er nog al veel overeenkomst mede heeft, maar er toch in sommige opzichten van verschilt, onder andere door het geslacht van het woord bode, dat bij ons mannelijk, maar in die andere taal vrouwelijk blijkt te zijn. Immers de voornoemde heeren noemen zich: ‘De Redactie der Taal- en Letterbode.’ En de beulen zonden ons een nummer der Courant, om ons het verschrikkelijk feit kenbaar te maken, dat wij in efsigie hadden te pronk gestaan! In het eerst stamelden wij een deemoedig peccavimus, maar toen de verslagenheid eenigermate geweken was, toen wij het hoofd weer durfden opbeuren, toen de stem der rede zich weer liet hooren, toen rees de vraag bij mij op, of die ‘andere taal,’ die veel overeenkomst met het Vlaamsch-Nederlandsch heeft, geen recht heeft aan Bode zoowel het mannelijk als het vrouwelijk geslacht toe te kennen. Zonder een advocaat van kwade zaken te zijn, meen ik die zaak voldoende te kunnen verdedigen. Vooraf zij echter opgemerkt, dat de twee ‘verzorgers’ bij den drogen doop van hun pleegkind het den naam hebben gegeven van den Taal- en Letterbode. Het pleidooi is dan ook volstrekt niet bestemd om een eigen vergrijp te dekken. Wir sind gerichtet!
Over het geslacht van bode hebben eenige onzer taalkundigen gehandeld. In hoogstraten's Geslachtl. 55, wordt er bij aangeteekend: ‘Dit is een gemeenslachtig woord (communis generis); als 'er een vrouw bedoelt wordt is 't V.’ Bilderdijk in de Verkl. Geslachtl. I. 86, zegt er van: M. door toepassing, waarom het in 't vrouwelijke bodin maakt.’ Dr. brill in zijne Holl. Spraakleer (1e uitg.) 126, zegt: ‘Gemeenslachtig (generis communis), dat is, of mannelijk of vrouwelijk, al naar dat zij een mannelijken of een vrouwelijken persoon te kennen geven, zijn.... getuige, bode en dienstbode, maag en namaag, erfgenaam, kameraad, gemaal enz., hoezeer sommige hunner door afleiding een naamwoord nevens zich vormen kunnen, hetwelk de vrouw in onderscheiding van den man beteekent, als bodin of bodes, gemalin.’ | |
[pagina 3]
| |
Weiland in zijn Nederd. Wdb. gaat minder ver. Hij noemt het woord bode mann., doch voegt er bij: ‘Voor dienstbode, of iemand, dien men in dienst heeft, is het in beide geslachten gebruikelijk, derhalve ook der, of van de bode; doch hiervoor gebruikt men, gemeenlijk, dienstbode.’ Omtrent het gemeenslachtige van het samengestelde dienstbode zal wel bij niemand twijfel bestaan. Bij het invullen der belastingbiljetten zal men b.v. verklaren in dienst te hebben één mannelijken en ééne vrouwelijke dienstbode. Behoort men tot de minder bevoorrechten, die zich niet kunnen laten bedienen door een mooien, veelkleurigen livreiknecht, men zal zich gaarne vergenoegen met de hulp eener nette dienstbode. Dr. heremans, als alle Vlamingen, een fijn onderscheider der geslachten, geeft dan ook in zijn Ned.-Fransch Wdb. 130, bij bode op: ‘m. Messager... m. en v. Dienstbode. Domestique, m. et f.’ Zoowel bij weiland als in het laatst aangehaalde werk had gevoegelijk aangemerkt kunnen worden, dat het enk. van bode, in den zin van dienstbode, niet gebruikelijk is. Men zegt niet: Die arme vrouw heeft het druk met hare zware huishouding, en dan maar ééne bode. Men gebruikt dan dienstbode, meid. In de beteekenis van dienstbode, in plaats van bode - bodin te gebruiken zou belachlijk zijn. In het mv. is boden of booien de gebruikelijke term. Mijnheer A. houdt maar ééne dienstbode; zijn buurman heeft het huis vol booien. Zijn die booien alle van het vrouw. geslacht, dan is bode natuurlijk vrouwelijk. Zoo nu bode, in de beteekenis van domestique, zoowel mann. als vrouw. is, zoo ook in den vorm des woords geen gebiedende reden is om het uitsluitend het mann. geslacht toe te kennen, waarom zou dan ook bode, in de eerste beteekenis van boodschapper, niet even goed nu eens mann. dan eens vrouw. kunnen zijn? Dat moge in die ‘andere taal,’ die met de Nederlandsche wel eenige overeenkomst heeft, zoo zijn, in de Nederlandsche taal zelve zeker niet! Daar toch heeft men naast bode voor het vrouw, den vorm bodin, en deftiger, dichterlijker: bodes. Wilt ge voorbeelden, ze zijn bij menigte te vinden. Noemt vondel niet ‘De Faem, een voorbodin van waerheit?’ Sla huydec. Proeve, III. 305 op: daar vindt ge nog: | |
[pagina 4]
| |
Maar 'k zie, hoe d' Avondstar, de schoone Hofbodin....
Van ver my toelonkt. -
van braam. Daar leest ge zelfs in eene plaats uit broekhuizen, 11: De blonde dageraat, bodinne van den dag.
en uit wellekens, Dichtl. Uitsp. 19: de dageraat Bodinne van het licht.
Hoewel dageraad mann. is! Doch hoe kon zich een dichter uit de XVIIIe eeuw een schoonen morgenstond, een prachtigen dageraad voorstellen, zonder er bij aan de blonde, roosvingerige Aurora te denken? Slaan we onder de latere dichters bilderdijk eens op: De blonde Nachtbodin, aan 't dalen,
Verspreidt alreeds heur laatste stralen.
X. 276.
Elders, VII. 9, zingt hij van de Poëzy: De Driften toeven daar op 't wenken van hare oogen,
Of rusten, 't hoofd gebukt, met sluiers overtogen,
Als Rijksbodinnen, als Trauwanten van haar' stoel.
De zwaluw spreekt hij aldus aan, X. 190. Gewenschte en vlugge Lentbodinne,
Ontsluimerd in verfrischte lucht,
Wees thands gezant der teêrste minne
By 't voorwerp van mijn boezemzucht!
Doch de titel luidt: Een zwaluw, Briefbode; niet Briefbodin. Bij een slordigen dichter moge men nu dergelijke slordigheden en onnauwkeurigheden aantreffen, bij bilderdijk, die de taal volkomen meester was, die geene snaar van haar speeltuig zou aanroeren dan met vol bewustzijn, zal er eene reden moeten zijn, die hem heeft bewogen beide vormen naast elkander te plaatsen. De reden geeft hij zelf. Bode is alleen mann. ‘door teepassing,’ en hij had dan ook het volle recht in zijn gedicht: De Bruiloftsdag, X. 168, aldus de Avondster aan te spreken: O goudgehelmde star naar wie mijne oogen turen,
Gy, liefde- en vreugdebô, waar blijft uw lieflijk licht?
Een niet minder keurig hedendaagsch dichter, wien niemand een fijn taalgevoel en heerschappij over de taal zal betwisten, de | |
[pagina 5]
| |
dichter der Schepping, zegt in een gedicht Aan mijne Zangster (VIII. 113): En de tintlende Avondstar,
Voorboô van heur zustrenscharen,
Klavert lachend uit de baren.
Van den geleerden taalkenner en dichter huydecoper weten wij, dat hij met voorbedachten rade bode voor een vrouw. wezen heeft gebezigd. Na eerst tal van voorbeelden van het gebruik van bodin te hebben medegedeeld, voegt hij er bij: ‘Wy keuren dit gansch niet kwaad. Echter lustte 't ons onlangs, en wel met overleg, geenszins genoodzaakt door het rym, te schryven: Dat ik u deeze maar zou brengen, als een bode
Van 't hemelsche besluit; -
schoon het eene godin is, die daar spreekt. Ik had behaagen gevonden in het zeggen van Gehoorzaamheid, eene Maagd, by fr. van hoogstraten, Beg. Pelgr. I. 21. bl. 139: Gebeurt het ook, dat ik, gelijk een bode,
Eens hier of daer na toe en henen moet.’
En hij voegt er bij: ‘Zelfs ziju de Ouden hiervan niet vreemd.’ Nog haalt hij eene plaats aan uit een Eerdicht van viverius aan Van Meteren, waar de Historie genoemd wordt: een Tuchtvrouw van ons leven,
Een Bode, die van ouds ons tydingh bringhet by.’
Waarom huydecoper het gebruik van bode boven het bepaald vrouwelijke bodin, of zelfs bodes verkiest, zegt hij aan het slot: ‘Yder gebruike zijn oordeel. Ons komt het zulks voor, dat de meeste vrouwelijke woorden, met in eindigeude volgens het gemeene gebruik, deezen uitgang, die in zich zelven niet veel aardigheid heeft, en den klemtoon van het zaakelyke deel des woords tot zich trekt, voegelijk en keurelijk wegwerpen; vooral in den stijl der aanminnige Zanggodinnen, waarin yder woord des Leezers aandacht moet wakker houden, en geduurig opwekken.’ Trekken wij nu samen wat, onzes inziens, het beloop der zaak is, dan gelooven wij het volgende te durven beweren. In het ohd. boto, ags boda, os. bodo; ofri. boda; onl. bodoGa naar voetnoot1), was het woord manu., wegens den uitgang o en a. Bij afslijting | |
[pagina 6]
| |
der volle afleidingsuitgangen, die door de toonlooze e werden vervangen, bleef bode mann., niet meer om den vorm, maar door 't gebruik als zoodanig gewettigd. In het samengestelde dienstbode werd het gemeenslachtig, nu mannelijk, dan vrouwelijk gebruikt. Bij bode, boodschapper, was dit minder het geval, omdat daarnaast een vrouwelijke vorm bodin bestond, die zoowel in de gewone spreektaal als in den hoogeren stijl voor vrouwelijke bode werd gebezigd. De Avondster was de bodin van den Nacht, even zeer als eene boodschaploopster van Leiden naar Warmond eene bodin was. Doch die alledaagsche bodinnen brachten den vorm in discrediet. ‘Daor is de bodinne van Twelle,’ hoorde ik in mijn jeugd vaak, en 'arremiene was geen ‘blonde,’ geen ‘tedre Postbodin,’ naar een leelijk, gerimpeld, bepaald onbeminlijk oud wijf, die met haren kruiwagen vol pakjes, mandjes enz. alle poëzie wegjoeg. Bodin werd meer en meer beschouwd als het vrouw. van bode, in de beteekenis van boodschaplooper. Het gebruik van het platgewordene bodin werd allengs vermeden in den hoogeren stijl, tenzij men het langstaartige bodinne gebruikte. De sleep aan het kleed, zoo slecht passend voor een rappe bodin, gaf der bodinne iets gedistingeerds en fatsoenlijks, dat haar weder het deftig gezelschap van dichters en redenaars waardig maakte. Bij persoonsverbeeldingen, die niet alleen in de dichterlijke taal, maar ook in de zoo schilderachtige volkstaal voortleven, kan men zich enkele verschijnselen, hoedanigheden enz. alleen als vrouwelijke voorstellen. Toen welkekens den dageraad als bodinne van den Dag betitelde, was hij volkomen in zijn recht. Als een redenaar tot zijne hoorders zegt: Doch waartoe u langer het heerlijke, het hartverheffende van den godsdienst aangeprezen! Zij toch is de troosteres bij leed en smarte, de lieflijke bode des Hemels, enz., - wanneer hij aldus spreekt, is zijne taal onberispelijk. Zeide hij daarentegen: ‘Hij toch is de trooster,’ zijne hoorders zouden pijnlijk worden aangedaan. Godsdienst blijft, niettegenstaande hij zoo spreekt, mannelijk; maar wil hij hare voortreffelijkheid aantoonen, dan denkt hij ze zich in de gedaante eener zachte, troost aanbrengende hemelbode. Bestaat er geen bezwaar tegen om dienstboden zoowel in het | |
[pagina 7]
| |
mann. als vrouw. geslacht te bezigen, dan zal toch ook wel hetzelfde gebruik aan het eenvoudige bode mogen worden toegekend. Niet evenwel in den zin van boodschaplooper: in die beteekenis is de vrouwelijke vorm bodin gebruikelijk. Laat den dichter en den redenaar niet alleen de vormen bodinne en bodes, laat hun de vrijheid om het gemeenslachtige woord ook vrouwelijk te bezigen, even goed als in de gewone spreektaal echtgenoot en speelnoot in beide geslachten worden gebruikt. De toonlooze e van den uitgang, die de o en a, teekenen van het mann. geslacht heeft vervangen, verzet er zich niet tegen. Nog een enkel woord over den titel van onzen Bode. De beide ‘verzorgers,’ hoezeer ze niet alle gevoel van poëzie hebben uitgeschud, willen trachten in hunne hoedanigheid van Redacteurs zooveel mogelijk prozaïsch te blijven: te groote dichterlijke vervoering zou misschien schaden en hunnen blik benevelen. Zij zenden daarom hunnen Bode uit, en hopen dit nog lang te kunnen blijven doen. Doch waren nu de Redacteurs een paar dichterlijke, razend opgewondene zielen, dweepten ze met het denkbeeld om de taalbeoefening te populariseeren door voortdurend op het altaar der Gratiën te offeren, wilden ze om dit doel al aanstonds te bereiken ook door uiterlijken dos hunnen Bode aanbevelen, en, door den illustratiegeest dezer eeuw aangestoken, zooal niet een geillustreerden Taal- en Letterbode de wereld inzenden, maar ten minste op den omslag dien tijdgeest huldigen - ik bid U, waar zouden ze dan heen? Een kunstenaar zou er dood verlegen mede zijn: van eene Taal- en Letterbode zou hij niet best een heer, zelfs geen allegorisch-mythologisch heer kunnen maken. Zoodra de kunst er bij kwam, zoodra zij met dichterlijk gevoel eene gedaante, een lichaam aan den naam moest geven, zou zij er eene vrouw van maken, en ter wille der kunst zoude de Redactie den Bode in eene Bode moeten herdoopen. Doch aangezien wij onzen Bode niet met illustraties laten opsieren, en ook de omslag niet dan een stemmig grijs gewaad is, kunnen wij onzen Bode het mannelijk geslacht blijven toekennen, al ware het alleen om onzen Vlaamschen taalbroeders, uiterst nauwlettenden geslachtkeurmeesters, genoegen te doen. |
|