De Taalgids. Jaargang 5
(1863)– [tijdschrift] Taalgids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 39]
| |
Aan de Redactie van 't Nederlandsche Woordenboek.Waarde Heeren en Vrienden!
Tandem bona causa triumphat. Er zal eindelijk - door uw afdoende maatregelen - een einde komen aan den noodlottigen willekeur, waarmede men, sedert bijna zestig jaar, op het gebied der Nederlandsche spelling van staatswegen is te werk gegaan. Gij hebt, even naauwlettend als doordacht, in uwe Grondbeginselen, den weg aangewezen, waarop een meer natuurlijke spellingswet verkregen worden moet, en ik mag mij te meer in uw streven verblijden, als ik op de meeste, en vooral de voornaamste punten, uwe instemming met mijne eigene denkbeelden heb mogen ervaren. Wanneer ik thans de pen opvat, is het, om - uw bondig boekjen doorloopend - èn wederkeerig mijne toetreding te betuigen tot enkele van de mijne afwijkende wijzigingen, èn op enkele punten een en andere bedenking, omtrent uwe uitgedrukte meening, aan uw beter oordeel te onderwerpen. Ik voldoe daarbij tevens aan uw bescheiden wensch, om de ‘aan- (lees liever op-) merkingen in 't openbaar of schriftelijk meê te deelen.’ Met genoegen zie ik u (bladz. 23 en volg.) de plompe ie in lettergrepen weren, waar zij niet door den klemtoon gevorderd wordt, en dus b.v. fabrieken maar tevens fabrikant, | |
[pagina 40]
| |
en wel objectief maar tevens romantisch schrijven; dat -iesch vooral, waaraan zich sommige onzer schrijvers verslingerd hadden, maakte voor mij steeds een wanstaltige vertooning. Ik had echter die ie, als uitgang, gaarne door y vervangen gezien in woorden als poësy, harmony, melody Ga naar voetnoot1), en mis bij u eene opmerking omtrent de maandnamen January, February enz., waar ik evenzeer die y zou willen aannemen. Deze toch, die oorspronkelijk een dubbele i (als ij geschreven) uit het Latijn medebrachten, kunnen die thans, nu die ij als ei wordt uitgesproken, niet behouden, en worden dus het best met y geschreven; de enkele i of de ie zal er toch wel door niemand gaarne in gezien worden. Ook voor uw koffie zou ik liever koffy blijven schrijven, en diezelfde y ook in woorden als gracy, nacy, enz. aannemen; de uitgang tie in beide laatste en derg. wenschte ik, als onregelmatig, vaarwel te zien zeggen. Wat de ch betreft heb ik twee opmerkingen. Gij schrijft ik placht, enz.; die t is daar echter overbodig; heeft zij zich ook in 't meervoud allengs onvermijdelijk ingedrongen, en zou hare uitwerping daar zelfs niet wenschelijk zijn, in 't enkelvoud kunnen wij daarentegen zeer goed ik plag, gij placht, hij plag blijven schrijven. Mijne tweede opmerking geldt nochtans, waarvoor ik uwe spelling moeilijk aannemen kan. Gij wilt daar de g in houden, om dit nog van 't ontkennende te onderscheiden. Vooreerst echter komt mij dat in een zamenstelling minder noodig voor, en kan het, mijns inziens, in geen geval opwegen tegen het veel grootere bezwaar, dat men door zoo te spellen de taal zelve geweld aandoet. De t toch is hier alleen door de scherpe ch uit de d van dan geboren, en zoo min als gij 't nu van u verkrijgen zoudt, bij verzachting dier ch tot g, de oorspronkelijke d weder aan te nemen (wat anders toch geheel in den haak zou zijn), even- | |
[pagina 41]
| |
min moogt gij ook die g daar in de plaats der ch stellen, die door de t dringend gevorderd wordt. Het achtervoegsel aard zou, als een met hard, om die reden, zijn d behouden kunnen, en onderwierp ik mij ten deze gaarne aan uwe uitspraak, al spelde ik vroeger -aart, ware het niet dat ik vreesde voor een daaruit af te leiden meervoud op -en, dat er in 't onbehaaglijke Spanjaarden reeds door ingedrongen is, maar zoowel in dit als andere woorden met hand en tand geweerd worden moet. Met de v van dievegge en de z in zamen, en zijne afleidingen, vereenig ik mij gaarne, en acht, even als gij, de eerste zelfs naar den aard der zaak vereischt. Bij de reeks ondeelbaar-zaamgestelde woorden (op bl. 34) mis ik litteeken, dat gij toch zeker, met mij, wel op deze wijs zult willen spellen, al werd het uit lijk- (of blijk-) teeken zaamgetrokken. Een d mag er in geen geval in aangenomen worden, en een k zou tot averechtsche opvatting leiden. De spelling slabbakken, die gij hier voorstaat (tegenover het slaphakken van bladz. 13), geef ik boven dat slaph. de voorkeur. Uwe onderscheiding van fonkelen (figuurlijk) en vonkelen (eigenlijk) acht ik wat al te spitsvondig; ook wordt zij door ont-vonken weêrsproken. Ik zou er dus voor zijn, hier overal de v te bezigen. De l die gij in Middelnederlandsch aanneemt, zal wel door de volgende n tot n moeten worden. De uitwerping der t in eigentlijk, opentlijk, laat ik gaarne gelden; al zou men zich voor 't tegendeel op de t van mijnent- uwent-halve, enz. kunnen beroepen. Over je- en jen, heb ik mijne meening, in 't voordeel van 't laatste, in het IVen deels 4e stuk reeds geuit. Uwe beschouwing van behalve beaam ik volkomen, even als die over druisen, enz., alleszins, enz. en neem ook de v in verven, en ververij, de t in buskruit, rattenkruit en de sch in schepter gaarne van u over. Ik verblijd mij, ook door u de spelling dinsdag, voor 't onhebbelijke dingsdag, te zien voorstaan. | |
[pagina 42]
| |
Onder de met te zaamgestelde uitdrukkingen komen te huis en te zoek voor; het eerste wordt echter steeds tot thuis zaamgetrokken, en in 't laatste, zoo min als in te zeil, wordt geen te meer gehoord; men schrijve deze dus òf (in overeenstemming met thuis) tzeil en tzoek, òf (daar de verscherping der z tot s wegvalt) zeil en zoek. Op 't moeilijke vraagpunt der bastaardwoorden heb ik een paar bedenkingen. Daar ik de c zoo goed als de k, ook als keelklank, voor Nederlandsch houd, hebt gij van mij geen tegenstand tegen uwe spelling van concert en derg. te wachten; cingel zou men houden kunnen, daar men 't geheel overeenkomstige cirkel heeft; oe (voor ou) in soeverein en derg. even goed als ei (voor ai), wat voor 't een geldt, geldt ook voor 't ander. Voor de Grieksche χ bezige men overal k; zoowel in kristendom, als in koor en kroniek, enz. Wat de ph betreft veroorloof ik mij de opmerking, dat uwe onderscheiding in bekendheid tusschen deze en th minder gegrond is; wij hebben de laatste niet alleen in thans en thuis (waar zij als één geworden is), maar ook in thee; niemand zal dus ook in hare uitspraak falen. De ph (als f, want daarop komt het toch neêr; daar niemand, zelfs in 't Grieksch, de oorspronkelijke kracht dier letter gelden laat); de ph is ons zoo weinig bekend en schijnt ons zoo onnatuurlijk, dat men nog dagelijks van menschen, die 't anders niet aan taaloefening noch beschaving ontbreekt, de wanspraak potografie kan hooren; reeds dit zou tot hare vervanging door f moeten noopen, waarmeê aan dergelijk misverstand voor goed de weg ware afgesneden. Er is echter nog meer: uw eigen regel, dat bastaardwoorden, uit talen ontleend, die 't Latijnsche letterschrift bezigen, op de oorspronkelijke wijze geschreven worden, ‘voor zoo verre hun uitspraak onveranderd is gebleven’, kan voor de ph niet gelden, als die in uitspraak geheel gewijzigd en met onze f vereenzelvigd is. Waarom haar dan ook niet overal door deze vervangen? En dat te meer, daar gij zelf haar als slotletter voor de ph laat optreden, zonder dat er zweem van verschil in uitspraak voor slot en begin | |
[pagina 43]
| |
bestaat. Wie -graaf, -throop, -soof enz. schrijft, kan, ja moet ook fotograaf, filanthroop en filosoof schrijven. De vervanging der s door z, in 't laatste, ware mede wenschelijk. Hoewel zich voor den uitgang age (of liever agië) wellicht beter azië bezigen liet, neem ik haar in overeenstemming met logement Ga naar voetnoot1), gaarne aan; 't is in elk geval een goede ruil voor het onbruikbare aadje. De æ in woorden uit het Latijn afgeleid zou ik, om alle verwarring te voorkomen, gaarne aaneengeschreven en (als boven) door het zaamgestelde letterteeken weêrgegeven zien. Ziedaar een en ander mij, bij de lezing uwer Grondbeginselen, uit de pen gevallen, en dat ik u voor zoo ver doenlijk, ter nadere overweging aanbied.
Inmiddels, steeds van harte de uwe, Van Vloten. Deventer, 3 Maart 1863. |
|