De Taalgids. Jaargang 3
(1861)– [tijdschrift] Taalgids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
Druisen of druischen?Alle levende talen zijn aan verandering onderhevig, gaan voor- of achteruit, ontwikkelen zich ten goede, of verbasteren en geraken in verval. Die veranderingen na te gaan en te waardeeren is eene der leerrijkste beschouwingen voor den taalvorscher en de eenige weg tot de verklaring van vele bevreemdende verschijnselen. Niet altijd echter is het gemakkelijk te bepalen, hoe eene verandering moet beoordeeld worden, of zij een voor- of achteruitgang te achten is. Naar den maatstaf der beoordeeling zullen wij thans niet zoeken; ik wil alleen doen opmerken, dat alle groote veranderingen in de talen niet plotseling en op eens plaats grijpen, maar langzamerhand en ongevoelig; en ten tweede, dat zoodanig eene verandering de oorzaak is, dat men thans vraagt en vragen kan: Hoe moet men spellen: druisen of druischen? De eerste opmerking moet de verklaring geven van de tweede, de tweede het antwoord op de vraag. Het spreekt wel van zelf, dat het lat. casa (huis) niet binnen één etmaal kan overgegaan zijn in het fransche voor- | |
[pagina 66]
| |
zetsel chez (bij, eigenlijk in het huis van), noch het lat. manducare (kaauwen) en disjejunare (ontnuchteren) in fr. manger (eten) en diner (middagmaal houden.) Het is onmogelijk, dat iemand, die heden zegt: Après cela j'ai encore quelque chose à vous dire, gisteren avond gezegd heeft: Ad pressum ecce hoc illac ego habeo ad hanc horam qualemque causam ad vos dicere, gelijk de Latijnsche woorden luiden, waarvan de Fransche verbasteringen zijn. Tusschen de eene en de andere wijze van uitdrukking moet noodwendig eene lange tijdruimte zijn verloopen, moeten een groot aantal trapsgewijze overgangen hebben gelegen; en de geschiedenis der Fransche taal leert, dat dit werkelijk zoo is. Maar dat onmerkbaar overgaan van den eenen vorm in den anderen, dat naauwelijks hoorbaar wijzigen der woorden maakt, dat de spelling de uitspraak onmogelijk op den voet kan volgen, doordien het haar aan de noodige teekens ontbreekt om al die fijne schakeeringen achtereenvolgens voor het oog kenbaar te maken. Men gaat daarom voort met een woord, welks uitspraak een weinig gewijzigd is, met dezelfde letterteekens als naar gewoonte, te schrijven, en daar deze in andere niet gewijzigde woorden den oorspronkelijken klank blijven afbeelden, krijgen eenige schrijfletters ongemerkt twee of meer waarden. Zoo is het gegaan met de c, die eerst alleen de waarde had van eene k, maar voor eene i, e, ae, oe en y achtereenvolgens = tsj, ts en eindelijk s werd. Zoo komt het, dat wij kers en keizer zeggen, overeenkomstig met de oorspronkelijke Latijnsche uitspraak van cerasus en Caesar, terwijl de Franschen in cérise en César eene s laten hooren. Daarentegen gaan zij voort in cave en cuivre, even als wij in kouw of kooi en koper, aan de c dezelfde uitspraak te verbinden, die deze in lat. cavea en cuprum heeft. Op dezelfde wijze ontstaan de zoogenoemde stomme letters, d. i. letterteekens, die wel geschreven, maar niet uitgesproken worden, en waarmede wij hier te doen hebben. Zij zijn blijkbaar letters, die in een vroeger tijdperk der taal, toen het schrift de gesproken woorden getrouw trachtte weder | |
[pagina 67]
| |
te geven, wel degelijk in de uitspraak gehoord werden Wat beteekent de h in fr. heure, en de ch in eng. yacht anders, dan dat er eenmaal een tijd geweest is, waarin men werkelijk heure en jacht uitsprak? Niet altijd evenwel is het zeker, dat eene stomme letter inderdaad vroeger uitgesproken werd. Wanneer het oog eenmaal gewend is om in woorden letters te zien, die men niet hoort, wanneer de uitspraak derhalve heeft opgehouden een onfeilbaar richtsnoer voor het al of niet bezigen eener letter te zijn, dan raakt het oordeel in verbijstering en schrijft men niet zelden zulk eene twijfelachtige letter in woorden, waarin zij nooit te voren is uitgesproken. Het Hoogduitsch levert hiervan leerrijke voorbeelden op. Toen de h (oorspronkelijk = ch) in sehen, gehen en andere woorden eene stomme letter was geworden, schreef men haar ook in stehen en stehlen, ofschoon in die woorden nooit eene keelletter gehoord was. Hetzelfde misbruik heeft bij ons met de ch plaats. Gelijk bekend is, is zij achter de s in het midden en aan het einde der woorden stom geworden, zoodat men mensen, vissen, bossen, tussen uitspreekt, hoewel men menschen, visschen, bosschen, tusschen schrijft. Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat de verwante talen in de genoemde en alle dergelijke woorden eene k of c = k vertoonen: goth. mannisks, fisks, ohd. busc, osaks. twisc, en dat het Landfriesch nog mensken, fisken, bosk en tusken zegt, dan wordt het zeker, dat die stomme ch uit eene vroegere k verbasterd is en eertijds wel degelijk uitgesproken werd. De spelling met ch is dus niet willekeurig, maar op een vroegeren toestand der taal gegrond. Men is hierbij echter niet consequent te werk gegaan. In sommige woorden toch, als in ik en hij zal, wij en zij zullen, goth. skal, skulum, skulun; in mossel, ang. muscle, en andere liet men de ch weldra geheel uit het schrift weg, terwijl men voortging haar in de bovengenoemde te schrijven. Zoo doende werd de spelling op losse schroeven gezet, en de deur voor willekeur wijd geopend. Vele schrijvers toch, den oorsprong der stomme ch niet kennende, | |
[pagina 68]
| |
merkten sch als eene bijzondere soort van s aan, en spelden zonder eenigen grond verscheidene woorden met sch, waarin nooit te voren eene k of ch bestaan had, b.v. heesch, ohd. heis, heisi en heisir. Ik wil thans niet onderzoeken, of men verstandig handelen zou, indien men, ten einde de willekeur den pas af te snijden, alle stomme ch's wegliet, zooals door sommige schrijvers der 17de en 18de eeuw reeds geschied was; evenmin, of men de stomme ch's in mossel, harnasch en andere om zich gelijk te blijven weder invoeren moest. Het laatste zou ik niet denken, dewijl het eene uitbreiding eener verkeerde gewoonte zou zijn, die men reeds begonnen is te verlaten, en die men toch niet zou kunnen volhouden, daar wel niemand ik schal en wij schullen voor zal en zullen zal begeeren te schrijven. Doch ik meen dat het wenschelijk zou zijn, de ch te verbannen uit de woorden, waarin zij geen recht van bestaan heeft en alleen uit misverstand binnen geslopen is. Hiertoe behoort druisen, hetwelk men m. i. ten onrechte druischen schrijft. Ik zie althans geene zwarigheid om dit woord voor hetzelfde te houden als goth. driusan, osaks. driosan en ang. dreosan, vallen. De Goth. iu, de Osaks. io en de Angels. eo toch beantwoorden aan elkander en aan onzen tweeklank ui, blijkens goth. biugan, buigen, Osaks. driopan, druipen, Angels. deofol, duivel. Ons druisen of druischen wordt wel is waar nooit in de beteekenis van eigenlijk vallen gebezigd, maar kan de steeds abstracte en dus figuurlijke zin van druisen tegen iets, aandruisen tegen iets niet zeer gepast als vallen tegen iets, aanvallen op iets gedacht worden? Tegen het geringe en gemakkelijk te vereffenen verschil in beteekenis staat de gewigtige bedenking over, dat in geene der verwante talen een ander woord te ontdekken is, waaraan druisen of druischen zou kunnen beantwoorden. Nu komt noch in driusan, driosan, dreosan, noch in een zijner afstammelingen: driusô (steilte), drus (val), usdrusts (steil pad), afdrausjan (afwerpen), eene keelletter voor, die het bestaan der ch in het minste zou wettigen. Ook schijnt | |
[pagina 69]
| |
droesem of droessem, bezinksel, het neêrgevallene in wijn of olie, ohd. trusana, uuintrusina, olitruosin, van driusan, druisen afgeleid te zijn, welke afstamming door de spelling druischen, noodeloos verduisterd zou worden. Het komt mij derhalve voor, dat druisen zonder ch de eenige schrijfwijze is, die verdedigd kan worden. | |
Zutfen of Zutphen?Het is bekend, dat deze naam eene verminking van Zuud Ven, Zuid Veen is, en dat de ph haren oorsprong eeniglijk en alleen te danken heeft aan de verlatijnsching van den naam der stad: Zutphania. De spelling Zutphen is derhalve eene onwaarheid, die alleen het gebruik vóór zich heeft. Daar echter de spelling der plaatsnamen bij de Kon. Academie van wetenschappen in behandeling is, wil ik mij liefst voor als nog van eene oordeelvelling onthouden, maar afwachten, hoe dat geleerd ligchaam beslissen zal. | |
Stootig of stooterig,
| |
[pagina 70]
| |
gronderig, indringerig, kleverig, malerig, praterig, roeterig, rookerig, schurfterig, slaperig, slodderig, smokerig, sproeterig, vlakkerig, zanderig, zanikerig. Het lijdt dus wel geen twijfel, of droomerig en stooterig zijn woorden, wegens het onaangename in hunne beteekenis, onberispelijk van vorm, en volstrekt niet te verwisselen voor droomig en stootig, die buitendien in het geheel niet of althans weinig in gebruik zijn, en in allen gevalle het eigenaardige, dat aan -erig verbonden is, zouden missen. Het achtervoegsel -ig toch staat op onzijdig terrein, het vormt zoowel bijvoeg. naamw. die goede, als die slechte hoedanigheden uitdrukken; vergelijk zalig, gelukkig, zedig, verstandig, goedig, met ellendig, zondig, schuldig, verdrietig, toornig enz.
L.A. te Winkel. | |
Hoofdletters.Antwoord op vraag 21: ‘Men vraagt eenige opmerkingen en regels voor het gebruik van kapitale of hoofdletters.’
Men kan dit onderwerp vrij uitvoerig en degelijk behandeld vinden in het werkje: Over de Interpunctie door H. Frijlink, bladz. 86-93. De hoofdzaken van het daar behandelde vindt men terug in het Schoolboek voor de Interpunctie, door H. Frijlink, bladz. 57-62. Wij bepalen ons voornamelijk tot deze korte aanwijzing, omdat ons van eene zeer geachte hand eene bijdrage over cursief en kapitaal is toegezegd. Heeft de geëerde Inzender echter bezwaren tegen enkele stellingen van den Heer F., hij zende ze ons toe, en wij zullen er gaarne een punt van onderzoek van maken.
Red. |
|