De Taalgids. Jaargang 2
(1860)– [tijdschrift] Taalgids, De– AuteursrechtvrijOver het woord gansch.Antwoord op vraag 17: ‘Onze Bijbelvertalers, alsmede Bilderdijk en zijne navolgers schreven gantsch, gantschelijk; is deze spelling te verdedigen?’
Zoo als de vraag daar ligt, zou zij bij dezen of genen wel eens aanleiding kunnen geven tot het vermoeden, dat onze Bijbelvertalers het woord gansch anders spelden dan de overige schrijvers der zeventiende Eeuw. Men zou zich daarin vergissen; bij Vondel, Hooft, Cats, Huygens e. a. ontmoet men het meermalen met eene t gespeld. In 1836 schreef de Heer van der Kemp in zijne ‘Bedenkingen over sommige punten der algemeen aangenomen Nederduitsche spelling,’ geplaatst in het Taalkundig Magazijn II, blz. 109: ‘Ook in dit woord (gansch) ben ik het met 'Bilderdijk en onzen Statenbijbel eens, dat men de t moet bezigen, die door Siegenbeek wordt weggelaten. Geen van beide geven redenen voor hunne spelling. Mij dunkt, | |
[pagina 283]
| |
dat de juiste uitspraak des woords de t vordert, en hiervoor grond ik mij op het Hoogduitsche ganz, hetwelk kennelijk met het onze verwant is. De Hoogduitsche z toch klinkt als onze ts; en wanneer er dus geene redenen voor het tegendeel worden bijgebracht, geloof ik, dat men ook in ons woord ts moet doen hooren en schrijven. En dit doende heeft men ook het voordeel, dat men met Bilderdijk gevoegelijk het woord gants van het bijvoegelijk naamwoord gantsch kan onderscheiden; terwijl Siegenbeek, die anderszins zulk onderscheid in acht neemt (Verh. blz. 228) het in ons woord verwerpt.’ Wij merken dus twee gronden van verdediging op: vooreerst, de t wordt door de uitspraak gevorderd en ten andere, de t maakt het woord gansch geschikt om ook zonder ch geschreven te worden. Deze beide gronden worden besproken in de bekroonde Verhandeling van Dr. A. de Jager Ga naar voetnoot1) en geen van beide als afdoende toegelaten, omdat de Hoogduitsche z bij ons doorgaans met s wordt verwisseld (men denke aan glans, krans, zwans, in het Hoogduitsch Glanz, Kranz, Schwanz Ga naar voetnoot2)) ten andere, omdat de genoemde onderscheiding, indien het gebruik zulks wilde, evenzeer door de spelling gans en gansch als door die van gants en gantsch zou kunnen worden aangewezen, weshalve de Heer D. J., volgens het bij ons heerschende spraakgebruik, aan de spelling zonder t de voorkeur geeft Met deze wederlegging vereenigt zich de Hoogleeraar Siegen- | |
[pagina 284]
| |
beek volkomen Ga naar voetnoot1) en hij voegt er zelfs bij, dat de t niet tot de oude schrijfwijze behoorde, zooals blijkt uit den Hertspieghel van Spieghel III. B., vs. 88:.
Aan 't trage ezelsbeeld hangt de aar zijn zinnen gans.
vs. 337:
Dees lieven 't valsche goed met ganscher hert en
zinnen.
Deze beide voorbeelden leeren duidelijk dat men oudtijds gansch zonder t schreef, evenwel logenstraffen zij daarom het beweren van den Heer D. J. niet, dat men het ook wel met eene t schreef. Eene zaak wordt door de beide plaatsen van Spieghel treffend in het licht gesteld, namelijk dat men geene t noodig heeft om de ch weg te laten; het verband tusschen de t en het weglaten van de ch komt mij overigens onverklaarbaar voor. Dat neemt niet weg, dat men, afgescheiden van de t-kwestie, vragen mag, waarom dan toch dat onderscheid, dat Siegenbeek anderszins zoo in acht neemt, hier uit het oog verloren wordt. Wij moeten om dit te onderzoeken de Verhandeling zelve opslaan, waar wij omtrent het gebruik der enkele s of van den zamengestelden klank sch in sommige woorden vinden: ‘In de eerste plaats komt hier in aanmerking de onderscheidene schrijfwijze van sommige bijwoorden en bijvoegelijke naamwoorden. Dus vindt men vergeefs, als bijwoord, niet zelden vergeefsch geschreven; doch tegen de natuur des woords en den aard onzer tale. Wij hebben te voren reeds aangemerkt, dat vergeefs, even als vele andere onzer bijwoorden, een tweede naamval is. Als bijwoord derhalve vordert het eene enkele s; doch als bijvoegelijk naamwoord, den zamengestelden klank van sch, als vergeefsche moeite en wat dies meer zij. Dus behoort men ook dagelijks, hedendaags, ginds, regts, links, in den zin van bijwoorden, met eene enkele s te schrijven, als eigenlijk tweede naamvallen zijnde van de onderscheidene bijvoegelijke of zelfstandige naamwoorden, waarvan zij kornen, doch dezelfde woorden, als bijvoegelijke gebezigd, vereischen sch. Deze uitgang name- | |
[pagina 285]
| |
lijk, bij verkorting voor isch, is bij ons een zeer gemeenzame uitgang van bijvoegelijke naamwoorden, hetzij van andere bijvoegelijke, hetzij van zelfstandige naamwoorden afkomstig, als grootsch van groot, trotsch van trots (hoogmoed), aardsch. van aarde, Haarlemsch van Haarlem, Amsterdamsch van Amsterdam en honderd andere. Men vindt hiervoor, vooral bij vroegere schrijvers, in de verbuiging wel eens, overeenkomstig de dagelijksche uitspraak, aardse, grootse; doch deze schikking naar de spreektaal werd in den schrijfstijl sedert lang met regt verworpen.’ In deze woorden staat nu niet te lezen, dat ieder woord, hetwelk, als bijvoegelijk naamwoord gebruikt, met sch geschreven wordt, als bijwoord met eene enkele s geschreven moet worden. Indien dat de waarheid was, dan zou men moeten schrijven: een grootsch meisje en wat loopt dat meisje groots, even als men schrijft: A. heeft zijn dagelijksch brood en B. doet dagelijks eene wandeling. Het valt in het oog, dat wij hier twee gevallen moeten onderscheiden. Het laatste voorbeeld toont ons wat de Hoogleeraar ter aangehaalder plaats heeft willen zeggen: van sommige bijwoorden die op s eindigen worden door middel van sch bijvoegelijke naamwoorden gevormd en sommigen gebruiken verkeerdelijk het afgeleide woord, wanneer het stamwoord gebruikt moest worden. In het voorbijgaan merken wij op, dat in zulke bijvoegelijke naamwoorden eene s wordt weggelaten, zoodat men schrijft gindsch in plaats van gindssch, hedendaagsch in plaats van hedendaagssch enz. Hetzelfde heeft plaats, wanneer men door middel van sch bijvoegelijke naamwoorden van zelfstandige vormt, die reeds op eene s eindigen, b.v. van Parijs - Parijsch, - niet Parijssch, van Fries - Friesch - niet Friessch. - Omgekeerd gebruikt men bijvoegelijke naamwoorden als bijwoorden, vaak zonder verandering in den vorm van het woord te brengen. Een enkel voorbeeld tot opheldering. Grootsch is een bijvoegelijk naamwoord zoolang het de hoedanigheid vertegenwoordigt van eene zelfstandigheid; dat is, in spraakkunstigen zin, van iets, dat als eene | |
[pagina 286]
| |
zelfstandigheid wordt voorgesteld. Of hetgeen zoo wordt voorgesteld werkelijk eene zelfstandigheid is, doet niets tot de zaak Ga naar voetnoot1), maar zoodra grootsch de hoedanigheid vertegenwoordigt van iets, dat niet als eene zelfstandigheid wordt voorgesteld, is het een bijwoord. In het boven gegeven voorbeeld is grootsch dus een bijwoord, omdat het de hoedanigheid beteekent van het loopen dat hier niet als eene zelfstandigheid wordt voorgesteld. Dit bijwoord is nu onmiddellijk, dat is zonder eenig achtervoegsel, van het bijvoegelijk naamwoord grootsch afgeleid, en gelijk er niets bijkomt, zoo gaat er ook niets af, evenmin als b. v. van slecht in hij handelt slecht, ziet slecht en schrijft slecht, waar het telkens als bijwoord voorkomt. In welk van de beide gevallen nu het woord gansch verkeert, kan ik niet uitmaken, omdat voor zooverre ik weet, de afleiding van dit woord niet bekend is, maar ik wenschte uit het bovenstaande alleen dit gevolg te trekken, dat we geen recht hebben om uit het bestaan van een bijvoegelijk naamwoord gansch tot dat van een bijwoord gans te besluiten. Indien dat bijwoord gans bestond, zouden wij dan het bijvoegelijk naamwoord gansch daarvan niet kunnen vormen, omdat tusschen de n en de s de t ontbreekt? Wordt hier daarentegen het bijwoord onmiddellijk van het bijvoegelijk naamwoord gevormd, dan is de spelling gans eene ongerijmdheid. Maar met de beide gevallen heeft de t niets te maken. En al leerde de afleiding stellig, dat in gansch eene t behoort, dan zou de weglating nog op grond van de uitspraak gerechtvaardigd, en de spelling gansch voor gantsch genoegzaam gelijk gesteld kunnen worden met die van bijkans voor bijkant(s), thans voor tehand(s), doorgaans voor doorgaands, volgens voor volgends, willens voor willends en wetens voor wetends. Evenwel deze weglating is niet algemeen en heeft in het geheel geen plaats bij ginds en sinds. Indien nu de voorstanders van de spelling gantsch en gant- | |
[pagina 287]
| |
schelijk zich op de uitspraak beroepen, zal voorloopig tegen hun argument niets anders in te brengen zijn, dan dit, dat de uitspraak de t niet vordert.
Leiden. J.A. van Dijk. |
|