| |
| |
| |
Onno Kosters
De man in de muur
Hij pikte er die dag met zorg zijn moeder uit.
Een vrouw met vlechten, die ze kortte toen ze,
die dag op haar heetst, de man nam die hij niet
voor het kiezen had. Daar lag deels zijn zorg.
Hij knipte er die dag met zorg zijn poppetjes uit,
uit weekbladen meegaand papier. De Margriet.
De vrouw en haar huis. De tennisballade. Zinnelijke
silhouetten en driekwartsopnamen van idealen
waarvoor Plato zich niet zou hoeven schamen.
Blanke nymfen, lange wimpers, dito benen,
pareltanden, in creaties van de Burda of serene
om zich heen geweven transparante nachtgewaden.
Hij lijmde die dag met zorg die papieren tijgerinnen
op het schetspapier. Stiekem dacht hij nog wel eens
dat de hoes van Zappa's Sgt Pepper's zijn idee was,
op mysterieuze wijze geciteerd. Soms verzon hij
dat hij zijn klassieken al kende voor ze het werden.
Al was het maar om het volgende: hij leerde die dag
zorgvuldig in de originelen de originelen van de
originelen onderscheiden. Het hart van de zaak.
Maakte er zijn eigen variaties op. Raadsel: welke pot
staat 's morgens te blinken, zit 's middags vet en
aangeslagen terneer en wordt 's avonds haveloos,
berstensvol en vol barsten aangetroffen bij het vuil?
En hij pikte er die dag met dat feilloos gevoel
de moeder van zijn kind uit. Zij was het die daar
in de aanzwellende menigte, eruit sprong door de
totale overgave aan haar vanzelf sprekende echo.
| |
| |
De man in de muur ging op reis en nam mee
een vaas uit de Mingdynastie, een kam, scheer-
mesjes, -kwast, -zeep, geen spiegel, tandenborstel,
paspoort. Fles wijn. Troffel, cement, geweer.
En onder zijn tong een munt uit de voetbalcollectie,
ooit gespaard door zijn vader bij zo'n actie van bp.
Ja, gespaard, zegt u dat wel: geen goed woord
had die ouwe meestal over voor het gras danwel
voor het vertoonde spel. Vallen en opstaan, ‘wilt u
dat totale voetbal!?’ Maar het team van die munten
had toch maar liefst bijna de wereldbeker ‘veroverd’.
Daar zou hij zijn onstoffelijke resten wel mee redden,
de man in de muur, met die munt. Bij geloof hoort
Niets! Helden genoeg - op paradijselijk Voorland
was het menig weekend raak. Op sokken, op
kicksen, lemen voeten, van afstand en één tegen één.
‘Pak 's wat, Nemo!’ Meeuwen op het middenveld,
schreef hij in zijn Laatste wedstrijd, epos van afscheid.
Tekortgeschoten, captain zonder kompas, driftig, nee
op drift; in de weer: muurtje opstellen, o ironie.
De kunst van het schikken. En de kroon op zijn werk,
die een balk in zijn oog werd. ‘Er is geen enkele reden
de muur te vergeten.’ Het zich schikken, onder een
lat als van Damascus. Vlak voor afloop dan toch
dat schot in het kruis, en door merg, en door been.
Eerlijk gezegd, pas dit Uitzicht met baksteen (oftewel:
deze introverte plint) maakte dat het hem wat
kon schelen. Damocles ziet Salomon in Gordium.
| |
| |
Het nieuws wordt verpakt in de vis van morgen.
Lezen wij de ingewanden van het wezen dat hapt
naar lucht, dat spartelt. In het water op het droge.
Hoofdpersonen rennen aan de inktzwarte plas voor-
bij. De man in de muur, only in it for the money,
metselt zich in, wordt dan wat ik al van hem maakte.
Schepsel van mijn kop en been van mijn merg,
kloppend orgaan van deze ontzette inwendige mens.
Als voorbereid op mijlen onder zee verdwijnt
een laatste rechthoek luchtblauw licht. Zuinig
met zuurstof! Luidt nu het devies, de noodklok
in de verte. Hij zet zich op het onontslapen bed
in die totaal zwarte kamer, die huivering wekt. Men
hoort nog het tikken in het witsel, lijkenwindsel,
maar men zoekt er niets achter, ja pa ging een pakje
sigaretten halen, plakte een geeltje op het beeldscherm,
‘Ben even weg, tot later,’ was getekend, ‘Godot’.
Humor, dus wordt de tafel gedekt, de pasta gekookt,
worden glazen gevuld en ligt op zijn plek keurig een
placemat. Zijn stoel staat comfortabel klaar, Eliah! Eliah!
Ze hebben geen idee wat ze doen, zijn geliefdste gezin,
ze missen alleen de vaas, zien nog niet de bloemen
in de tuin, nat nog, slap al, oogverblindend, het zwart
in de bloeiwijze besloten, als een bedoelde barst.
Hij hoort het getik van het bestek, maakt zijn eigen op.
Hij ruikt de pasta, de kruiden, het wijnrode zoet.
Hij schikt zich voorbeeldig, legt zijn oor te luisteren, daar
aan de andere kant van de muur, waar het koud wordt.
| |
| |
Onzegbaar valt de avond. Dantesk, op een kruis-
punt in zijn muur de man. Hij vraagt zich af, vlakt
zich uit, gumslinger, deletetoets onder handbereik,
typexx in de vuist. Runt hij zijn krimpende backspace.
Veegt over de vochtige specie van niks, veel te dun
aangebracht. Zet zich zo zelf met elk gebaar neer.
Palimpsest, boustrofedon. Textus, gnomon. Of:
Ouroberos, lemniscaat, vicieuze - nee, visuele cirkel.
Dan trekt de man in de muur een fijne hamburger
uit de muur. Uit zichzelf, zonder aanleiding, met
curry en uitjes en ketchup en mayo en alles
erop en eraan. Zo gemakkelijk is het niet hoor, hier
hongerkunstenaar te wezen. Hij ziet zichzelf eerder
als een verheven beeldhouwer, schuimend langs
collega's zonder hoofd, zonder hart, zonder maag.
Bedelend kunstenaar. Wiens trage aardbeving
een vloedgolf veroorzaakt, waarin zich openbaart
het allerheartbreaking news, met schokkende beelden:
dichter werpt mother of all poems. gebro-
ken strofen, rosevingerige dageraad is aan
leeuwezoon. vermaledijde malik rose
effect niet van noemenswaardige invloed op
onstuitbare opmars. Of: robert anker is geen
beckett. embedded geveltoerist bericht.
Niet van echt te onderscheiden: de man in de muur legde
zijn erkenning bij anderen te ruste. Vanwege de wonderen
die hij niet voor het afdwingen had, poetste hij zichzelf weg
als een vergissing, een geniale grap, een gezellige heremiet.
| |
| |
Dobberend op onverschillige golfbewegingen die hem
door louterend toeval soms een blik op de bergen
gunden, zit de man in de muur - in de muur. Zijn
geliefd gewaand gezin besluit niet langer te wachten,
hij zal zijn pakje sigaretten halen wel hebben verlengd
met een borrel, een grap, een gesprek onder vrienden.
Hij was zeker niet opgewassen tegen de maan, goede
vriendin, onze moeder die in de hemelen zijgt. Halo
is haar naam, haar wil is waan, smelt in je hoofd
en niet in je hand. Dan deint de pasta als een aurora
borealis richting glanzende lippen, soppende monden,
zuigende kaken, roodgesausde tanden. Zie, hoor, het is
maaltijd. De afscheiding heeft een aanvang genomen,
maar niet het vooruitzicht afgesneden te zijn doet pijn
en telt voor twee. Nee, dan dat mensenvijlsel op de muren
van Hiroshima. De man in de muur in hongerstaking,
in een Tora Bora state of mind. De man in de muur
hologig, ingevallen kaken, baard van zeven dagen,
grappend met zichzelf, domme-blondjes-moppen
tappend en daar zelf heel hard om moeten lachen maar
niemand die hem hoort. Hij wou, hij wilde dus wel
dat hij zijn bibliotheek had meegenomen. Zijn catalogus
van curiosa, eigenhandig geannoteerde eerste drukken,
tweede persingen, bibliofiele handgeschapen velli, apocriefe
handelingen, zijn schoolschriften waarin hij oeverloos
zijn handtekeningen oefende. Die hem anders dan al die
anonymi erkenning, een plek in de toekomst moesten geven.
Hij krast dan maar in de muur. Nemo was hier - fubar.
| |
| |
Later herinnert hij zich zijn gesprekken, ken je zijn
VII B 48? Zijn Wiskunde 1? (Zijn Euclides.)
Maar daar zit hij, in zichzelf, in zijn rookstoel, op
apegapen. De man in de muur slaakt een zucht
van ontluchting. Ademtocht als enige wind
in deze inner space, spouw van tussentijd, limbo,
en de enige vorm van isolatie: zijn eigen isolement.
Hij aanschouwt het metselverband, de tevergeefs
waterkerende laag. Hier is geen sprake van keramische
raamdorpels, waalformaat, caprice, vormbak of structeau.
Schimmels: muurbloempjes aan de klamme constructie.
Hij ziet zichzelf, hallucinerend. Bij voorkeur: Directeur
der Maatschappij tot verwarming van de Noordpool.
De camera die draait op het slinkende volume aan
steeds stinkender zuurstof brengt iets te weeg.
Zijn sluitertijd raakt op. Binnen zijn zelfopsluiting
alleen nog diepte, geen scherpte. Pink isn't well,
he stayed back at the hotel. Hadrianus droeg
zijn steentje bij, liet zich door het landschap de les
niet lezen en wenste vrede in zijn uitgestrekte rijk.
Maar wat heeft de man in de muur daarmee te maken;
je zou er stapel van worden, bouwmeester van niet-
dragende muren, van een ruïne die na vierenveertig jaar
door een pensionado wil worden ontmanteld,
gerenoveerd. Geen geheime deuren, geen valluiken
voor argeloze archeologen of doortrapte architecten.
Geen vloek, hij is dan wel ingewitseld maar helaas
geen mummie gebleken. (Zo kwam de zaak aan het licht.)
| |
| |
Na een periode van geruchten en onduidelijkheid
over zijn verblijfplaats raakt de man spoedig
in de vergetelheid. In de muur. Raakt de man in zijn
geheel, in de muur en vertrouwd zoemt het dagelijks
leven nog even aan zijn luisterend oor voorbij.
Emigrant naar gene zijde. Reiziger die zijn familie
niet bedroefd wil maken. Nemo Cianelli. De ont-
hechting slaat toe in het huis op de berg nabij Lucca.
‘De muur is dan wel lang, maar niet breed genoeg
om zichtbaar te zijn.’ De man in de muur zet de loop
aan zijn slaap. Het hoost, het kind is naar bed,
zijn vrouw zit achter de laptop, zoekt een vlucht,
stilletjes een huis met een tuin voor het kind,
vlakbij school, in de buurt van het huis van de man.
Zij schrijft zich in. Zij huilt zich uit. Haar handen
vouwen zich als vleugels boven het toetsenbord.
Het besluit is gevallen, uit een opgeklaarde lucht
maar als een donderslag, toch - Jezus! Dit is wel
heel realistisch. Terwijl ik maar een beeld gebruikte.
Denkt ze. Hoor, het weer breekt los. Wat een echo.
Zij geeft de moed nog niet op, wel het vanzelfsprekende
vooruitzicht met hem nog verder te moeten (willen,
kunnen). Leven. Zij hebben het er uitgebreid over gehad,
specialisten geraadpleegd, met ervaringsdeskundigen
gepraat en zonet aan tafel nog, Beatrice die nogmaals
bevestigde dat ze het zich kon voorstellen, uit
haar eigen geschiedenis spreken tenslotte boekdelen,
zo'n vent aan je bed terwijl je je vlechten vlecht.
|
|