De keizer
De keizer, de keizer, hij mokt. Hij pakt zijn nap en bindt die aan zijn riem. Dan gaat hij zijn kist Donazetti-sigaren halen. Zijn vrouw is aan het oefenen, een sonate, piano en viool. Zij speelt vleugel. De violist is pafferig en heeft dikke lippen en een hottentottenkont.
Waarom kan er geen gewoon bal komen? Allemaal jongens en meisjes van stand die hupsen op de tonen van de hoempa-retteketet-orkestjes. Het mag ditmaal niet zo zijn van de keizerin. Eerst komt de sonate en dan zullen jongens en meisjes gedichten voordragen uit het hoofd. Gedichten van beroemde dichters en - heel gedurfd - gedichten van de jongens en meisjes zelf. De keizer loopt het paleis uit en de tuin in, aan het eind van de tuin is een beek; esdoorns, beuken, populieren, Amerikaanse eiken, dennen staan er langs de beek, ook veel bramenstruiken en brandnetels. De keizer sjokt, ‘die verdomde sonate ook,’ een halfuur langs de beek. Hij gaat zitten op een houten stoel die daar altijd klaar staat. Weinig vogeltjes vandaag. De kist Donazetti-sigaren zet hij naast zich neer. Daar zijn een paar visjes in de beek. En de keizer begint over zijn leven na te denken. Een uur ongeveer. Dan ziet hij zijn vrouw aan de vleugel en de violist aan de viool. De violist viert triomfen in Berlijn, New York, Los Angeles, Wenen, Boedapest, Parijs, Monaco. Waar is al die flauwekul toch voor nodig? Toegegeven dat zijn vrouw heel aardig vleugel kan spelen. Maar waarom een sonate en daarna gedichten op het anders zo gezellige bal? Verdomd, hij is zijn lucifers vergeten. Het is nu doodstil aan de beek en de keizer denkt over zijn leven. Hij pakt de nap en drinkt uit de beek. Het water smaakt een beetje ijzerachtig. Maar nu wil hij toch lucifers hebben. Als het niet regent, kan de keizer hier de hele dag aan de beek zitten. Het is zo lekker stil. Vanavond zullen er een paar vrienden op bezoek komen. Waar is eigenlijk het triktrakspel en waar staat de sjoelbak? Het is zo fijn om met vrienden te spelen. Hij is een beetje melancholiek, de keizer. Hij zit maar bij de beek, vlakbij een watervalletje. Als er een vliegtuig overkomt is hij een beetje kwaad. Hij wil het stil hebben, en anders: retteketet-hoepsasa met leuke jongens en meisjes. De keizer heeft op zijn plekje eens een grote spin gezien die een hommel ving. Hij moet weten waar de spellen zijn en hij wil zijn lucifers hebben. Dus sjokt hij terug naar het paleis. Geen muziek, geen lucifers. ‘Zijn ze soms in de slaapkamer?’ denkt hij. Bij zijn andere rookgerei vindt hij lucifers. Dan stapt hij de slaapkamer binnen. Daar staat, naast het hemelbed, de violist in zijn onderbroek. ‘Lagen jullie soms in bed?’ vraagt de keizer. Het antwoord is een bedremmeld ‘ja’. De keizer neemt de violist mee naar de huiskamer en pakt daar een porseleinen bord uit de kast. Hij breekt het in een keer in twee stukken op zijn knie. ‘Hier heb je porseleinlijm en schuurpapier, repareer de zaak nu maar,’ zegt hij. ‘Blijf twee dagen in het paleis,’ zegt hij, ‘en geen viool spelen.’
Twee dagen later komt de violist bij de keizer. ‘Maar de barst blijf je natuurlijk altijd zien,’ zegt de violist. ‘Dat is nou maar net wat ik bedoel,’ zegt de keizer en sjokt naar de stoel langs de beek waar lucifers en nap en sigaren, - heerlijk water - hem wachten.