| |
| |
| |
Joseph Brodsky
De Theems bij Chelsea
I
November. De zon hangt met een lege maag tussen
potten soda in de étalage van een apotheek.
Voor de wind zijn alle dingen hindernissen:
schoorsteenpijpen, bomen, een man die oversteekt.
Meeuwen waken op hekken, spreeuwen pikken naar de grond;
een vrachtschip kruipt traag over de Theems, als over
een grijze weg, die doelloos slingert naar de horizont.
Thomas More tuurt onafgebroken naar de rechteroever
met eeuwenoud verlangen, en spant zijn hersens in.
Zijn doffe blik is op zichzelf solider dan de fundering
van Albert Bridge; en om de waarheid te zeggen,
't is dé manier om Chelsea links te laten liggen.
| |
II
De eindeloze straat vormt een scherpe hoek,
ijlt naar de rivier en eindigt met een pijl van ijzer.
Het lichaam strooit stappen uit een kreukelige broek,
en bomen staan in de rij voor het grijze
steurvlees van de golven; dat is alles, waar
je wat vis betreft de Theems toe kan bewegen.
Agrippa's pijp verduistert in plaatselijke regen.
Iemand die bij machte is om honderd jaar
vooruit te kijken, zal een roodbruin geworden
portico zien, niet door neon bedorven,
een rij aken, regenpijpfluiten in harmonie
en een autobus bij Tate Gallery.
| |
| |
| |
III
Londen is een prachtige stad, vooral in de regen,
die zich niet laat weerhouden door pet of kroon.
In dit klimaat hebben slechts degenen
die paraplu's produceren kans op de troon.
Op een grijze dag, waarop u krap bij kas zit
en zelfs een schaduw u niet bij kan benen,
in een stad, waar op een stoep de melk eeuwig wit
af zal steken, hoe diepdonker ook de stenen,
kunt u in de krant een bericht tegenkomen
over iemand die onder een auto is terechtgekomen;
en als u leest, hoezeer de familie om hem treurt,
denkt u opgelucht: ik was nog niet aan de beurt.
| |
IV
Deze woorden werden mij niet gedicteerd
door liefde of Muze, maar door een a-sonore,
vragende stem, die de snelheid van klank had verloren.
Ik gaf antwoord, het gezicht naar de muur gekeerd.
‘Hoe heb je geleefd al die jaren?’ ‘Als de “h” in “oho”.’
‘Beschrijf je gevoelens.’ ‘Ik was in alle staten,
door de hoge prijzen.’ ‘Waar houd je het meest van?’ ‘O,
van dingen met enige lengte: rivieren, straten.’
‘Herinner je je het verleden?’ ‘Ja, het was winter.
Ik werd verkouden na het sleetje rijden.’
‘Angst voor de dood?’ ‘Nee, dat is het gewone duister;
het went, alleen je kunt er geen stoel onderscheiden.’
| |
| |
| |
V
De lucht leidt een leven dat wij niet verstaan;
leidt zijn eigen blauwe leven in de wind,
een leven dat hoog boven je hoofd begint
en nergens eindigt. Kijkend uit het raam
zie je spitsen, loden daken, schoorsteenpijpen;
dat is het begin van een wereld, groot, verregend,
waar een rijweg, die ons leven heeft geregeld,
uitzicht biedt op zijn vroegtijdig einde...
De dageraad gloort, een postwagen rijdt door de straat.
Er is niets meer om in te geloven, behalve dat
zolang de Theems een rechteroever heeft, de Theems
een linkeroever heeft. Is dat geen heerlijk nieuws?
| |
VI
Londen is prachtig, overal hoor je klokken slaan.
Je hart loopt hoogstens achter op de Big Ben. Het water
van de Theems stroomt naar zee, gezwollen als een ader,
in Chelsea spannen sleepkabels hun bassen aan.
Londen is prachtig, heeft zich vooral in de breedte
zo onbegrensd mogelijk uitgestrekt langs beide oevers.
En wanneer je er slaapt, vormen alle telefoonnummers
uit je leven samen een cijfer van astronomische lengte.
En wanneer je vinger de kiesschijf van de wintermaan
heeft rondgedraaid, hoor je een bel kleurloos overgaan -
‘in gesprek’. Dat geluid, onafwendbaar als het lot,
dringt tot je door, veel sterker dan de stem van God.
vertaald door Peter Zeeman
|
|