De Revisor. Jaargang 17
(1990)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Bart Vervaeck
| |
[pagina 76]
| |
niet precies wat ze daar zat te doen, te babbelen en te neuriën. Ik luisterde niet, mij was het allemaal best zo [...]. Een diepe ongekende vrede daalde in mij neer, ongevraagd maar welkom, mijn darmen knorden en koerden van louter genotzucht. (p. 108) De taal der engelen is essentieel voor de huiselijkheid die zo nadrukkelijk gezocht wordt in elk boek van Brakman. Zonder engelentaal geen huiselijkheid. | |
2.Ik geloof dat de stijl van Brakman nauw verwant is aan deze taal der engelen. Brakman vertelt zijn verhalen met verve, d.w.z. met inzet van het hele arsenaal van lijfelijke gestes en geluiden die bij een mondelinge vertelling zo essentieel zijn. Ik laat Brakman zelf aan het woord. Het citaat komt uit Een wak in het kroos: Spreken is zeer lijfelijk, er zit veel in van de vertellende, wonderschone meester Oortmesse, zijn bleke noblesse en zijn diep intern lijden. Ook veel van de blauwige, sponzige hand van meester Brouwer, en van de rode, kloppende en door veel slijm geteisterde keel van juffrouw Herfkens. Zij geven aan de taal huig mee, hand, blik, gebaar, tanden en lippen en ook houding, ze laten hem spreken tot de ander, voelbaar nabij met zijn geheven gezicht en zijn zuigend begrijpende blik. (pp. 58-59) Dat is het spreken van Brakman. Het geeft aan de taal huig mee, zegt hij. Met andere woorden, de taal wordt sterk lijfelijk, ze bevat al de geluiden en bewegingen die normaal bij het opschrijven verloren gaan. Roland Barthes noemt dit soort schrijven een ‘écriture à haute voix’, een schrijven met luider stem. Of een ‘écriture vocale’, een gesproken schriftuur. In Brakmans vertellingen klinken huig en keel mee. Dat ligt zeer dicht bij de formulering van Roland Barthes. Hij heeft het immers over ‘le grain de la voix’, de korrel van de stem. En wat hoort men in zo'n korrelige stem? De bekende engelachtige geluidjes. Barthes spreekt van ‘de korrel van de keel, het patina van de medeklinkers [...], de adem, het grotwerk, het vlees van de lippen - kortom, de hele aanwezigheid van de menselijke snoet’.Ga naar eindnoot1 De vertellingen van Brakman zijn dus geen droge geschriften. Ze staan bol van de vochtige geluiden en de theatrale gebaren waarmee een verteller zijn publiek probeert te bezielen. Brakman zegt zelf, alweer in Een wak in het kroos, dat hij in zijn vertellingen als het ware naar voren leunt om de lezer tot luisteraar te maken: Een zaak is pas goed verdedigd als hij sterk wordt verdedigd, en daaronder versta ik ook de inzet van wat ik voor persoonlijk gebruik maar de sprekerskant van de taal noem, de fysieke zijde. Er is een schrijven dat zich afspeelt in een stilte waarin geen antwoord klinkt, maar er is ook een schrijven dat als het ware naar voren leunt, bijna uit de taal puilt en al reageert op het antwoord dat zou moeten klinken en eigenlijk al klinkt. Een oog-in-oog met de lezer-luisteraar. Daar krijgt de taal stem, stap, blik, houding en gebaar, een verlokkende, vervoerende, ja bijna een Mefisto-kant. (pp. 12-13) Wat Brakman de sprekerskant van de taal noemt, komt bijna letterlijk overeen met de ‘écriture vocale’ van Barthes. Een uitstekend voorbeeld van zo'n nadrukkelijk lijfelijke verteller is de ik-figuur uit Oom Izak. Dat is een jongeman die een reis maakt door zijn jongensboek Historiën en mystieke verhalen, en daarbij terecht komt op een slagveld. Hij deserteert en keert terug naar zijn geboortedorp, waar hij op druk bijgewoonde avonden zijn heldendaden uitvoerig uiteenzet. Hij buit daarbij het hele arsenaal van bijgeluiden uit om zijn toehoorders te blijven boeien. Zelf noemt hij dat ‘het smeuïge praten’ (p. 27). Ik meen dat deze term van toepassing is op zowat alle vertellingen van Brakman. In zijn breedsprakige vertelling incorporeert hij de hele retoriek van het spreken. Als je Brakman leest, is het net alsof je zit te luisteren naar een verteller die alle mogelijke theatrale effecten gebruikt om je aandacht vast te houden. Hij zegt op welke dingen je speciaal moet letten, hij spreekt je aan, verontschuldigt zich en is er ook niet vies van om je zo nu en dan op het verkeerde been te zetten. | |
3.Wat heeft dat smeuïge praten van Brakman nu te maken met de taal der engelen? Wel, ook de taal der engelen is een smeuïg praten, een taal vol lichamelijke geluidjes. Er is echter een essentieel verschil: de | |
[pagina 77]
| |
oorspronkelijke taal der engelen bevat weinig of geen woorden. De vertellingen van Brakman bevatten uiteraard niets anders dan woorden. Maar het zijn dan wel woorden die de lijfelijke bijgeluidjes willen vatten. Woorden die de lichamelijke verbondenheid met de moeder altijd weer proberen te grijpen. Hier ligt volgens mij de bron van de twee fundamentele karakteristieken eigen aan zowat alle vertellers uit Brakmans werk. Ten eerste zijn die figuren dwangmatig praatziek en ten tweede streven ze naar een bemoedering die zo symbiotisch is dat ze door geen mens geleverd kan worden. De twee aspecten zijn in feite één: Brakmans vertellers proberen de oorspronkelijke eenheid tussen moeder en kind in woorden te vatten, maar die eenheid is woordloos. De essentie van de band ligt in het woordloze gebrabbel, de dunne draad die het kind nog verbindt met het paradijs maar die de volwassene al lang uit zijn handen heeft laten glippen. Elk woord van de volwassene is gericht op het hervinden van dat paradijs, maar elk woord schiet te kort, en noopt tot nieuwe woorden, die weer te kort schieten, enz. Dat brengt ons tot een vreemde paradox, de kern van mijn betoog. Het virtuoze praten van Brakman is in essentie een poging het kinderlijke geprevel en gestamel weer te vinden. Het is de poging een taal der engelen te schrijven, want die taal - daar ben ik mee begonnen - is nu juist de verbinding van het virtuoze praten met het stamelen. Alleen: de taal der engelen laat zich niet opschrijven. In het beste geval kan zo'n taal gezongen worden - in een opera of een lied. Daar is de stem immers aanwezig met al haar sprekende bijgeluidjes. Rosolato, een Frans psycho-analist, heeft eens beweerd dat de ontroering van een zangstem precies door de bijgeluidjes veroorzaakt wordt: een onderdrukte glottisslag, een ingehouden slikken, een aanblazing bij een inzet.Ga naar eindnoot2 Er valt iets voor te zeggen om Brakmans romans als muzikale werkstukken te beluisteren. Niet als vertalingen van echte, bestaande muziekwerken, maar als eigenzinnige creaties waarin de eigen toon en stem van Brakman klinkt achter de woorden. Het is niet makkelijk te zeggen wat nu de eigen toon en stem van een schrijver is. Wat maakt Brakmans werk zo typisch en eigenzinnig? Hoe komt het dat je na enkele zinnen al zeker weet: ‘Dit is Brakman’? Ik kan die vraag natuurlijk niet uitputtend beantwoorden, maar ik geloof dat men een heel eind in de goede richting gaat als men dat smeuïge praten en die taal der engelen eens nauwkeurig bekijkt. Dan zou men ook de relatie tussen de schrijver en de lezer kunnen verduidelijken. In dat smeuïge praten wordt de lezer namelijk een luisteraar. Hij wordt betrokken bij de vertelling zoals dat gebeurt bij een mondelinge uiteenzetting. Ik heb al vermeld dat Brakman in Een wak in het kroos spreekt over zijn vertellen als ‘een oog-in-oog met de lezer-luisteraar’. Hij gaat als volgt verder: Zozeer zijn hier schrijver en lezer, spreker en luisteraar op elkaar afgestemd, dat ze elkaar bepalen, en er een situatie kan ontstaan dat teksten niet worden uitgevonden, maar gevonden, dat formuleringen ontstaan waar ook de schrijver geen weet van had. Het is dit element van de vertellende luisteraar waar ik op doel als ik zeg dat mijn taal in zijn beste momenten vonkt naar de poëzie. (p. 13) Dat zijn de momenten waarop de stem van de schrijver lijfelijk doorklinkt. Het effect wordt beschreven in De blauw-zilveren koning. Wie goed leest, kan Barthes' ‘menselijke snoet’ herkennen achter de hier vermelde mondmusculatuur: Het was een stem waardoor bepaalde woorden als bij een obsessie niet meer wilden verdwijnen en maar bleven klinken. Dat waren woorden die buiten de tekst om zo lijfelijk borst, keel en mondmusculatuur vertegenwoordigden dat de koning zich een dag lang om en om had gewenteld op zijn bed in de verduisterde kamer, even verrukt als gekweld door hardnekkige, innerlijke klanken. (p. 114) Als men in dit citaat de koning door de lezer vervangt, dan heeft men een goede omschrijving van de lijfelijke impact die de stem van de schrijver op de lezer kan hebben. Misschien is de eenheid tussen moeder en kind verloren, misschien is de originele engelentaal ook voorgoed voorbij, maar in de engelachtige literaire taal bereikt de verteller een nieuwe eenheid: de vereniging met zijn publiek. In die vereniging ontlokt de luisteraar verhalen aan de verteller. Er ontstaan formuleringen, zegt Brakman, ‘waar ook de schrijver geen weet van had’. | |
[pagina 79]
| |
Bovendien wordt de luisteraar op zijn beurt een verteller. Misschien maar iemand die de verhaaltjes navertelt, of, nog zwakker: iemand die ze bestudeert en er over schrijft of praat. Het lijkt niet veel, maar hier ligt nou net de bron van het eindeloze vertellen dat zo typisch is voor Brakman. In Oom Izak formuleert de auteur het als volgt: Gissen, vermoeden, geloven en speuren in het eigen hoofd zijn het zout van het vertellen, mits viriel gehanteerd, daar men niet moet vergeten dat de spaarzame, begaafde toehoorder van plan moet zijn het verhaal tot eigendom te maken om op zijn beurt de plaats van de verteller in te nemen. Heimelijk voor zichzelf en schuw dient hij dus ook achter het verhaal te luisteren, hoe daar het woord wordt gevormd [...]. Hier begint als het ware het vertellen zelf te vertellen, en dient al sprekend de adem te worden ingehouden en al vertellend geluisterd hoe geslachten zich melden (p. 69) |
|