Met enige weerzin keek ik toe terwijl hij de vis door zijn keelgat liet zakken. Een hele hap leek me; maar hij slokte hem weg zoals sommige vogelsoorten dat kunnen, alleen zwol zijn keel er niet zo bij op.
‘Zo,’ zei hij voldaan, maar in zijn gezicht begon zich al een zorgelijke trek te ontwikkelen.
‘En nu zou je kans hebben op een hallucinatie?’ vroeg ik zenuwachtig.
Hij slikte eens en keek me met grote ogen aan. ‘Ja,’ zei hij benepen, ‘en ik ben als de dood voor enge verschijningen.’
Ik keek om me heen naar de deinende massa, die vooral uit grijnzende koppen leek te bestaan. Bolle wangen met paarsrode aders; hologige meisjes die hun mond tot een vuurrode wond hadden geverfd; dikke dames tot bloedens toe geperst in bloembedrukte jurken. ‘Zie je al wat?’ vroeg ik belangstellend. Het leek me maar het beste om er zo gewoon mogelijk over te doen.
Hij was inmiddels doodsbleek geworden en staarde met uitpuilende ogen langs me heen. Ik keek tersluiks op mijn horloge. Het was later dan ik had gedacht.
‘Het is altijd hetzelfde,’ zei hij terwijl hij me bij een arm greep, ‘ik weet dat ik geen haring moet eten; dat loopt altijd verkeerd af.’
‘Maar zie je al wat,’ vroeg ik een beetje trillerig doordat zijn wangen nu even grijs waren als het beestje dat hij net naar binnen had gewerkt.
‘Nog niets,’ zei hij benauwd, ‘maar het kan elk moment komen.’ Hij begon met zijn ogen te rollen zodat de voorbijgangers wat uitweken. Al snel stonden we in een kring van ruimte. Hij klemde zich vastberaden aan me vast. Ik zag dat er wat schuim in zijn mondhoeken kwam, maar dat heeft bij hem nooit veel te betekenen. Ik herinner me van vroeger dat hij bij tamelijk onschuldige aanleidingen al lichte verschijnselen van een toeval kreeg. Niet dat hij epileptisch is; daar is hij lang geleden grondig op nagekeken. Gewoon aanstellerij. Dat is dan misschien afkeurenswaardig, maar het lijkt me dat er comfortabeler manieren zijn om in het middelpunt van de belangstelling te staan. Zo heeft Alfred zelf ooit de omstandigheden helemaal op zijn hand gehad.
We zaten nog op school en hij was een veelbelovende leerling. Veel ziek, hoge prestaties. Er heerste alom respect voor hem. Men liep eigenlijk vooruit op zijn eerzucht, die pas in het vijfde leerjaar tot volle ontwikkeling kwam. Ik weet niet of hij was uitgedaagd om mee te dingen op de traditionele culturele avond; het lag niet helemaal in zijn aard. Voorafgaande jaren had hij zich lacherig terzijde gehouden, als betrof het schoolse podiumleven een folkloristische aangelegenheid. Er was één prijs te vergeven, en die gunde hij een ander van harte. Maar opeens was daar zijn besluit, en vlak daarop zijn gedicht over haat en over onvervulbaarheid en over ontroering. Hij had het thema zo ruim mogelijk gehouden en koppig in ouderwets rijm gezet. De veel geprezen buitenstaander bleek een bezeten perfectionist te zijn. Hij zou voorlezen van geschept papier waarop drukletters zijn tekst bij voorbaat de hoogste eer bewezen. Daartoe schakelde hij in; hij zette aan; hij overtuigde. Eens heeft hij een glimp gezien van de juiste weg.
Hij zal die prijs wel hebben gekregen, maar zijn optreden verliep een beetje rommelig. Ik zie nog voor me hoe hij op het podium stond. Licht gebogen alsof hij het voetlicht tegemoet wilde komen. Een arm op de rug; zijn poëzie behoefde geen ondersteunend gebaar. Het gele papier stond roerloos tussen zijn vingers. Men wachtte eerbiedig op het eerste woord. Hij zette in en zijn stem voegde zich klankvol naar de professionele letters. Zo leek het gedicht zich aanvankelijk sonoor in de ruimte te ontvouwen, maar al snel kreeg het een brommerige echo achter zich aan. Er zaten geen kwade bedoelingen achter. Het vers had wekenlang gecirculeerd en de dreun lag lekker in het geheugen. Men betuigde knikkend en prevelend instemming, maar hij was er niet van gediend. Verontwaardigd verliet hij het toneel terwijl de zaal nog even namummelde. Vlak daarop kwam hij terug om te verklaren dat hij nooit meer in zijn leven een publiek zou toespreken. Zijn gehoor zweeg schuldbewust.
Achteraf is het moeilijk vast te stellen wat hij er nu precies mee opgaf. Het zijn niet altijd de minsten die in schoolverband hun eerste blijken van talent weggeven, maar een zo besloten kring staat zelden garant voor een vervolg. Op korte termijn won hij er overigens wel wat roem mee. ‘Geniaal’, dat woord bleef nog maandenlang door de klassen zoemen. ‘Excentriek’, dat kwam er in een adem achteraan. Er valt