| |
| |
| |
Paul Celan
De niemandsroos
Eerste cyclus
Er was aarde in hen, en ze groeven
Ze groeven en groeven, en zo ver-
liep hun dag, hun nacht. En loofden niet God,
die dit zo hoorden ze allemaal wilde,
die dit zo hoorden ze allemaal wist.
Ze groeven, vernamen niets meer:
ze werden niet wijs, verzonnen geen lied,
Er kwam een stilte, er kwam ook een storm,
Ik graaf, jij graaft en hij graaft ook, de worm,
en het zingende ginds zegt: ze graven.
O eenling, o geenling, o niemand, o jij:
waarheen ging het, nu het nergens heen ging?
O jij graaft en ik graaf, ik graaf me naar jou,
en aan onze vinger ontwaakt al de ring.
| |
Het woord van het verzinken
De jaren, de woorden sindsdien.
Weet je, het al kent geen einde,
weet je, je hoeft niet te vliegen,
weet je, wat zich jouw oog in schreef
| |
| |
bij wijn en verlorenheid, tot
ik galoppeerde de sneeuw door, hoor je,
ik galoppeerde God de verte in - de nabijheid, hij zong,
ze ons boven zich hoorden, ze
| |
Zürich, zum storchen
voor Nelly Sachs
Van wat overschoot was sprake, van
Op een dag van hemelvaart, stak het,
Van jouw god was sprake, ik sprak
zijn hoogste, omrochelde, zijn
jouw oog zag mij toe, het ontliep me,
zei zich het oog toe, ik hoorde:
weten immers niet, weet je,
| |
Te drieën, te vieren
Kruizemunt en munt en kroeze,
voor het huis hier, voor de hoeve.
Deze stonde en jouw stond,
hun gesprek al met mijn mond.
Met de mond en met zijn stilte,
met de woorden en hun kilte.
Met de verten, nauwe gangen,
In mijn eentje en te drieën,
deels gebonden, deels te vieren.
Kruizemunt en munt en kroes,
voor het huis hier, voor de hoef.
| |
| |
men ons voorhoudt. Ik was,
toen ik jou aankeek - wanneer? -
o dat uur, dat de nachten
last onzer namen. Het is,
blind slechts een zucht tussen
heus hier, niet eens hier en soms hier,
en het oog, die komeet, zoefde
op gedoofds af, in de kloven,
daar waar het vergloeide, stond
ik weet en jij weet, wij wisten,
we waren hier en niet daar,
slechts het niets ons uiteen hield, vonden
Met taal haalde ik je hierheen, daar
was je, alles is waar en wachten
een part, en nog een, verspreid:
groeit hij naar zich toe.
waar sterren mij ontsprongen, ver
ontpopt de wereld zich daar, dwars
gastvrije midden. Gescheiden
| |
| |
| |
Twaalf jaren
offersteen jouwer handen.
.................................
Het verstomt, doof wordt het
In elkerlei woord en gestalte.
De liefde verwist haar naam: ze
liep ik de wereld: daar was je,
zacht en open, de mijne, en -
zegt dat alles ons ontviel
Alles ontwaakte, alles ving aan.
aangedreven, klaar traden
schreven ze haar, zwegen ze haar
opende zich jouw schoot, stil
steeg een zucht de ether in,
en wat wolk werd, was het niet,
| |
De sluis
Boven dit, boven lek, boven
het verdriet van jou: geen
.......................................
waarvoor het een duizendwoord was
verloor ik een woord dat me zocht:
om naar de zoutstroom terug
en eruit en thuis te brengen
| |
| |
zwijgstille herfstgeuren. De
sterrebloem, ongeknakt, ging
tussen thuis en afgrond jouw
Een vreemde verlorenheid was
in lijve aanwezig, je had
| |
Ijs, eden
daar wast een maan in riet.
het gloeit er rond en ziet.
Het ziet want het heeft ogen:
De nacht, de nacht, de logen.
Het ziet, het kijkt, wij kijken,
Het ijs zal weer verrijzen
voordat dit uur vervliet.
| |
Psalm
Niemand kneedt ons weer uit aarde en leem,
niemand geeft woord aan ons stof.
Geloofd zijt gij, Niemand.
waren wij, zijn wij, zullen
van het purperwoord dat we zongen
| |
Tübingen, januari
drijvende Hölderlintorens, door
Verdronken schrijnwerkers
kwam er een mens ter wereld, nu, met
slechts lallen en lallen,
(‘Pallaksch. Pallaksch.’)
| |
| |
| |
Chymisch
Zwijgen, als goud gekookt, in
al die namen, al die mee-
Zwijgen, als goud gekookt, in
Vingers, rookdun. Als kronen, luchtkronen
| |
Een schurken- en schelmenlied gezongen te Parijs emprès pontoise door Paul Celan uit Czernowitz bij Sadagora
Maar soms, in duistere tijden Heinrich Heine, Aan Edom
Destijds, toen er nog galgen waren,
Waar blijft mijn baard, wind, waar
mijn baard waar je aan rukt?
Krom was de weg die ik ging,
Krom, dat wordt mijn neus.
En we trokken ook naar Friaul.
Da hätten wir, da hätten wir.
Want hij bloeide, de amandelboom.
Amandelboom, abandelmoom.
Amandeldroom, adrandelmoom.
vertaald door Ton Naaijkens
|
|