De Revisor. Jaargang 17(1990)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] Joseph Brodsky Een laan met standbeelden van hard geworden modder, die lijken op omgehakte bomen. Velen kende ik van gezicht. Anderen zie ik voor het eerst. Kennelijk zijn het goden van plaatselijke rivieren en bossen, hoeders van stilte, dan wel klonten vreemde, mij onduidelijke herinneringen. Wat de vrouwenfiguren betreft, nimfen en dergelijke, zij zien er onafgemaakt uit, net als gedachten; zelfs hier, in de aangebroken toekomst, tracht elk van hen de status van gast te bewaren. Geen marmot springt tevoorschijn om het pad over te steken. Geen vogel te horen, laat staan een auto: de toekomst is een panacee voor datgene wat zich van nature wil herhalen. En aan de hemel verspreid, als de spullen van een vrijgezel, hangen wolken, binnenstebuiten gekeerd en gladgestreken. Het ruikt naar naalden, die prikkelige substantie van minder bekende streken. De sculpturen rijzen op in het duister, worden zwart vanwege elkaars nabijheid, vanwege de onverschillige houding jegens hen van het omringende landschap. Ging er één van hen spreken, dan zou je eerder een zucht slaken, dan huiveren, want je zou bekende stemmen horen, je zou iets horen in de trant van ‘Jij bent niet de vader’ of ‘Ik beschuldigde hem, maar uit angst, en niet uit jaloezie’ - twintig jaar oude geheimpjes van verblinde harten, bezeten van een onzinnig streven naar macht over soortgenoten zonder oog te hebben voor de tautologie. De besten onder hen waren zowel slachtoffer als beul. [pagina 123] [p. 123] Het is maar goed, dat herinneringen van anderen zich mengen met de jouwe. Het is maar goed, dat sommigen van deze figuren jou buitenstaanders lijken. Hun aanwezigheid wijst op andere gebeurtenissen, op een andere variant van het lot, misschien geen betere, maar één die je volkomen aan je voorbij liet gaan. Zoiets bevrijdt niet zozeer de verbeelding, als wel het geheugen - en voor lang, zo niet voor altijd. Te weten komen dat ze je hebben bedrogen, dat ze je totaal hebben vergeten of - omgekeerd - dat ze je tot op dit moment haten, is uiterst onaangenaam. Maar jezelf voor te stellen als het centrum van zelfs maar een lelijk heelal is onfatsoenlijk en ondraaglijk. Als de zeldzame of misschien zelfs wel enige bezoeker van dit oord heb ik, denk ik, het recht om zonder opsmuk een beschrijving te geven van wat ik heb gezien. Ziedaar ons kleine Walhalla, ons danig verwaarloosde landgoed in de tijd, met een handvol gereviseerde zielen, met landerijen, waar een geslepen sikkel, zo lijkt het, wel niet aan de boemel zal gaan, en waar sneeuwvlokken traag dwarrelen, als voorbeeld van hoe we ons in een vacuüm moeten gedragen. 1987 vertaald door Peter Zeeman Vorige Volgende