wordt weer hardhandig aangepakt. Daar is weer die dwerg en hij lacht me vierkant uit en zegt in zijn latijn: ik sta hier in steen gehouwen om wie dom is in de dom een kringetje te laten lopen. Drie, vier maal loop ik om hier van bij te komen.
Vol goede moed ga ik naar Viterbo met een omweg langs Norchia, alweer een Etruskische Dodenstad.
Eeuwen voor Christus. Woest en ledig, een kloof in de bossen. In de negende eeuw herontdekt en meteen van een Sankt Petri voorzien, ingestort maar kortelings weer aangepakt. Ik kijk naar wat is opgegraven, maak wat schetsen, teken een plattegrond, schrijf wat bij in hoofd en hart en combineer dat het een lieve lust is.
Viterbo: grijsgrauw binnen een kilometers lange muur. Stad van mooie bronnen en vrouwen. Sinds het begin der eeuw geldt Galiana hier als het zesde wereldwonder, zo mooi zo kuis. Het verhaal gaat, dat een Roomse Ridder haar maanden en maanden belegerde. De begeerde gaf geen krimp en met haar hongerde de stad. Toen ook de belegeraars er genoeg van kregen, smeekte de ongelukkige minnaar, dat ze één keer op de tinnen zou verschijnen, dan zou hij weg gaan. En kijk: daar stond ze, onaangeraakt op de dag der dagen, tot een pijl, niet die van amor, haar dodelijk trof. En ze was niet meer.
Of het nu Ursula is door Attila de Hun, of Galiana door haar ridder, of Amalaswintha door neef Theodahad - ik denk ook aan Christina - zij allen stierven voortijdig een verraderlijke dood.
In dat verhaal gaat trouwens de werkelijkheid schuil: die van de machtsstrijd tussen Rome en Viterbo. Een warboel. De tegenpaus die onder de Staufen hier bescherming zocht. Kapelaan Gottfried die eerst verbannen werd, toen in een vorstelijke villa hier de keizer diende als middelmatig dichter, die ‘op het poëtisch hakkebord de hele wereldgeschiedenis op haren en snaren zette’. Mijn medestudent Arnold van Brescia, die in het voetspoor van Abelardus de volksopstand tegen Rome leidde.
In mijn eigen woorden:
naar Rome ging, op straat
de republiek verkondigde,
verbannen en gehangen werd...
Siamo tutti in un sentimento. Dat zingen ze hier in koor. Geen idee waarop dat slaat. Ik laat ze passeren, de Manichaërs, Katharen, Waldensers en hun naamloze beulen. Waan en geweld, de stad is er vol van.
Voor alle zekerheid neem ik nog even een kijkje in het naburige Ferento: met de grond gelijk gemaakt, geen palm is blijven staan. Er was hier kort geleden nog een Romeins theater. Weg; niets meer te zien.
Ik voel behoefte aan ontspanning. Eerst verschalk ik een vis in het Lago di Vico, een Persico Reale, overheerlijk. Dan beklim ik de Monte