jeugd zelfs alleen maar Fins gesproken te hebben - echter dat was lang geleden en hij voelde zich op en top Canadees, beslist niet minder dan enig ander. ‘Mijn ouders zijn al vele jaren dood, dat Fins is echt iets uit een ver verleden,’ had hij schouderophalend gezegd. ‘En tja, taalfamilies, daar zal iedereen wel zo zijn mening over hebben.’
Kort daarop was ik door een maalstroom van gasten weggevoerd van de vrieskast, waartegen wij vieren geleund hadden gestaan. Toen was ik Margaret tegengekomen die me had meegenomen naar de zitkamer, die geheel leeg bleek te zijn en nogal klein was.
‘Je hebt vast wel zin in een joint,’ had Margaret gezegd, en begon er meteen een te draaien. ‘Oh, ja, heerlijk, wunderbar, comme çi, comme ça,’ zei ik. Jezus, joints. Moest ik hier nu altijd blijven, in Canada, vroeg ik me af. Pas geleden, in een restaurant waar we koffie dronken, had ik schuin tegenover een heer gezeten die in een smoking was gestoken en die ik vagelijk ergens van herkende. Na enig nadenken besefte ik dat hij een van de slagers in werktenue was, van de supermarkt waar wij wekelijks winkelden.
‘Je bent, geloof ik, al aardig stoned aan het worden,’ sprak Margaret en overhandigde me weer haar joint. Op de natuurstenen uitbouw boven de open haard staan twee reusachtige kleurenfoto's van Margarets kinderen. Iemand - wie? wie? - heeft me verteld dat het alleen Margarets kinderen zijn, Craig is niet de natuurlijke vader. De natuurlijke vader is omgekomen bij een verkeersongeluk, en van het geld dat de verzekering hen heeft uitgekeerd, hebben Craig en Margaret dit huis kunnen bouwen. Lorraine heeft me dit, geloof ik, verteld.
(Trouwens, over Lorraine heb ik ook vreemde verhalen gehoord, John Jansen schijnt al haar vijfde echtgenoot te zijn, terwijl Lorraine nauwelijks dertig is en er beslist eigenaardig uitziet).
‘Ha, ha, ha,’ komen nu lachend tientallen mensen het zitvertrek vullen - ze zijn afgekomen op de geur van de joint. ‘Dit zijn mijn broers,’ stelt Margaret me voor aan vijf reusachtige mannen. ‘Ja, ik heb zelf ook wel broers,’ mompel ik tot mezelf als ik het vertrek verlaat. Want, Jezus... Onmiddellijk loop ik Craigs moeder tegen het lijf en zij drukt me een glas Beaujolais in de hand. ‘Heerlijk vind ik het om eindelijk eens een geciviliseerd iemand tegen te komen,’ zegt ze. ‘Bier drinken vind ik zo vulgair, wat vind je van deze wijn?’
‘Oh, dat is die van 1968!’ roep ik uit, ‘toen was McGovern kandidaat bij de presidentsverkiezingen in Amerika, en ik zelf bezig wijn te persen in Frankrijk. Waar is de tijd gebleven! Een goed jaar overigens.’
‘Vind je dat echt?’ vraag Craigs moeder. ‘En heb je echt wijn geperst in Frankrijk? Ik zag natuurlijk wel meteen dat je anders was dan de anderen hier. Maar heb je echt wijn geperst?’
‘Ja, natuurlijk,’ zeg ik, en kom met een plof neer op de schoot van John Jansen. De drie cowboys naast hem maken muziek. Een speelt banjo, een ander beweegt een mondharmonica heen en weer onder zijn snor. De derde zingt. ‘Home on the Range.’ ‘Mooie muziek,’ zeg ik tegen John Jansen, op wiens schoot ik zit.
‘Ik bemin u,’ zegt John Jansen en geeft me een kus.
‘Lang geleden,’ zeg ik tegen John Jansen, ‘woonde ik in het plaatsje Zwijndrecht. Ik ben daar geboren en getogen, eigenlijk. Toen ik jong was, was iedereen er tuinder. Ik heb een erg prettige jeugd gehad.’
‘Ik bemin u,’ zegt John Jansen, en geeft me weer een kus.
‘Zwijndrecht ligt aan de Oude Maas, tegenover Dordrecht - een prachtige stad. De oudste stad van Holland. Als we wilden weten hoe laat het was, keken we altijd op de klok van de Dordtse Dom.’