| |
| |
| |
Joseph Brodsky
Vlinder
I
Kan ik beweren: jij bent dood?
Je leefde immers maar één dag.
Veel treurnis schuilt er in de grap
waar God eens toe besloot!
valt samen met het ongehoorde
moment dat jij niet langer zweefde
maar dood lag in mijn hand.
jou restte slechts een tijd
die nog geen dag omspant.
| |
II
Voor ons zijn dagen niets.
geen voedsel voor pupillen,
De stelling lijkt gegrond
dat dagen zoals jij zijn;
één van de vele, vele dagen,
| |
| |
| |
III
is niet de vrucht van niet bestaan.
Wie heeft die kleuren neergelegd?
Wie heeft dit voorgezegd?
dat dit palet ook aan mijn brein,
dat veel in woorden denkt
ontstaan zou kunnen zijn.
| |
IV
Jouw vleugels zijn bestemd
voor wimpers, meisjes, vogels.
van wie, vliegend portret?
| |
| |
| |
V
Misschien ben jij een landschap
ontdek ik strand, een groep-
je nimfen of een dansgezelschap.
Is het er licht, als scheen de zon,
of, als de nacht, mistroostig?
Van wie zijn die contouren?
En welke streek heeft er tevoren
| |
VI
Ik denk dat jij zowel het een
men sterren, mensen, steen.
waar wij de dingen zijn en jij
| |
| |
| |
VII
voor slechts één dag van leven
heeft elke kans tenietgedaan
om in een vlindernet te komen,
te beven in een hand en in
| |
VIII
uit ijdelheid of boosheid
ook niet omdat je dood bent.
heeft ieder schepsel gekregen,
om te verlengen ogenblikken,
| |
| |
| |
IX
Zelfs dat moet jij ontberen -
te spreken. Strikt genomen,
je bent de hemel niets verplicht,
je staat er niet geregistreerd.
Niet nodig dat je treurt,
indien jouw leeftijd, jouw gewicht
tot stomheid heeft geleid:
Je bent dus minder hecht en vast,
| |
X
En zonder angst te voelen,
zo blijf je lichtjes zweven
boven een bed van bloemen,
buiten cellen afgesloten,
daarom, wanneer jouw vlucht
krijgt plotseling zelfs vorm
| |
| |
| |
XI
Zo doet een pen, die glijdt
van wat zijn vers (waar wijsheid
beweegt. Maar hij verlaat
zich op de hand die 'm leidt,
stom ritme woorden gaan, van aar
of bloem geen stof wegnemend, maar
van schouders wel de last.
| |
XII
Een dergelijke schoonheid
dat duidt op ongerijmdheid:
daaruit blijkt zonder meer
dat aan de wereld inderdaad
de zin ontbreekt. Bestaat
beslist zijn wij dat niet.
die 't licht niet vast kan pinnen, faalt
| |
| |
| |
XIII
Vaarwel tot jou te zeggen?
Er zijn er wier geheugen kaal
geslagen wordt, als heggen
dat achter hen niets ligt:
geen diepe nachtrust, geen
| |
XIV
het Niets - nee, meer nabij
en visueler. Toch ben jij
aan 't Niets. Ja, op jouw vluchten
een frêle, kleurige begrenzing
|
|