| |
| |
| |
Barber van de Pol
Borges 1985
Op honderd vierkante meter zijn honderd verschillende gevels te zien, van uiteenlopende hoogte, ornamentuur en staat van onderhoud. Haussmann en een fantastisch soort neoklassicisme overheersen. Alles is namaak, want er is geen eigen traditie, op geen enkel gebied, en dus vind je er de Big Ben, de Notre Dame, de Madeleine. Veel Frans. Er is ook namaak van namaak, er zijn replica's van oude café's met lambrizeringen, granieten bar, ouderwetse gele belichting. Als het maar geschiedenis lijkt te hebben. In het stadsverkeer wordt de ongeschreven wet geëerbiedigd dat je alleen voor je kijkt. Optrekken mag altijd. De behendigste chauffeurs zitten achter het stuur in de bussen.
Op mijn eerste dag in Buenos Aires, loop ik door de autoloze winkelstraat Florida, met zijn sjieke oude heren en jongedames, die het gezegde illustreren: El porteño no come pero viste (De inwoner van Buenos Aires eet niet maar kleedt zich.) Ik ben op weg naar de calle Maipú, waar Borges woont, op nummer 994vi b, naast het militaire gebouw. Iemand sproeit planten op het dakterras. Iets verderop is het plaza San Martín, het mooiste plein van de stad. De wijk is Sur. Hij bestaat ongeveer zo lang als de eeuw. In de vorige eeuw woonden de rijken in San Telmo, maar toen de pest er uitbrak, trokken ze naar Sur, en hun paleizen werden woonkazernes of kantoren.
De volgende dag na het ontbijt ga ik naar Palermo (Borges: ‘mi barrio’). Ik kom door straten die ik uit boeken ken, Pueyrredón, las Heras, Anchorena. Ik zie de straathoeken die volgens een wettelijke bepaling van 1900 zijn afgevlakt. Zo zie je beter of er een messetrekker aankomt. Op de straathoeken zijn altijd veel winkels en café's geweest, maar die waren soms zo klein dat veel ervan nu zijn verdwenen. Buenos Aires ademt niet meer door zijn hoeken, zoals ik had gelezen. De stoepen zijn ingelegd op een manier die ik nergens anders heb gezien. Dat valt op in deze stad. In de zijstraten staan soms lage huisjes, er zijn veel platanen, vaak vormen klinkers de bestrating.
In de calle Serrano op nummer 2135, heeft Borges zijn kindertijd doorgebracht. Het blok met de calles Gurruchaga, Serrano, Paraguay en - de mooiste - Guatamala was zijn domein. Het huis is afgebroken en er staat nu een ander, zonder een traliehek waardoor een kleine boekenwurm kan kijken naar het volle leven op straat. Tegenover het nieuwe huis is een café waar ze me verwijzen naar het huis van een beeldhouwer van tweeëntachtig die Borges nog heeft gekend. ‘Hij kwam hier altijd met zijn zusje mijn broer ophalen om te spelen. Zijn vader was advocaat, geloof ik. Later zijn ze naar Spanje gegaan, hij stuurde een catalogus van het Prado met erin de groeten van Jorge Luis Borges. Sindsdien heb ik nooit meer iets van hem gehoord.’
Magín Salord Pons heeft iets over zich dat kenmerkend is voor veel in Buenos Aires. Hij is melancholiek. Zijn hoop ligt in duigen. Wat aan glorie in de stad overeind is gebleven, de terrasjes bij Retiro, het publiek in avondkleding in het Teatro Colón, de tearooms op Engelse leest, is uiterst kwetsbaar en misstaat haast temidden van de malaise. Salord is trots op de prijzen die hij als jongeman ontving. Ook toen was hij, volgens een oud kunstgeschiedenisboek, al ‘gedefinieerd door de nostalgie’.
Palermo is een aangename volkswijk. Het is er erg veranderd sinds Borges er woonde. De río Maldonado, waar Borges in zijn werk de stadsgrens situeert, is geen rivier meer, maar een drukke weg die tussen twee wijken doorloopt. De pampa is in geen kilometers te vinden. Vriendin Camilla en ik hebben geprobeerd de stad te verlaten. San Isidro zou een aardige buitenwijk zijn en we willen daar lunchen. We laten een lunchpakket verzorgen op het Retiro-station en nemen de trein naar buiten. Maar de stad houdt niet op. San Isidro is een soort Buitenveldert. We gaan terug naar Retiro en eten de lunch op waar we hem hebben gekocht. Je komt de stad niet uit.
Op de hoek van Humboldt en Paraguay, in Palermo, ligt het buurtrestaurant El Rey del vino, De Koning van de wijn, licht en ruim. Het heeft een Italiaanse inslag, net als veel andere restaurants in Buenos Aires, en het spreekwoordelijk goede Argentijnse vlees is er erg goed. ‘Het lekkerste restaurant van de wereld,’ besluiten we. Aan de muur hangen de hartstochten van de porteño bijeen: boksen, voetbal, tango, paarden, film.
Op 20 februari 1985 bel ik Borges. Ik weet niet of hij thuis is, want het is grote vakantie in Argentinië. Hij is er en begint zodra hij mijn naam en landsaard hoort opgewekt over het Plattdeutsch, waar we het over moeten hebben. Of ik direct kom. Hij heeft van tien tot één uur de tijd. Ik stap in een taxi en ben bang dat het niks wordt, zeker niet drie uur lang. Ik had enig respijt verwacht en heb niets voorbereid. Dan maar een gesprek over het Plattdeutsch.
Achter de bruinhouten deur met het koperen naamplaatje borges, bevindt zich een hal, en daarachter de kleine huiska- | |
| |
mer, waar de balkondeuren naar het terras openstaan. Borges zit op een gele zijdeachtige bank in de zon. Hij neemt afscheid van een bezoeker. Aan de muur een gravure waarop ik Isidro Juárez, één van Borges' voorvaderen herken, en een olieverf (gemaakt door zuster Norah?) van twee vrouwen. Op een mahonichouten dressoir ligt familiezilver uitgestald en er boven hangt een gouden plak met het reliëf van een paardje. Ik zie een prent die van Piranesi moet zijn. De foto van een vrouw op een klein kastje. in de boekenkast hoofdzakelijk dictionaires. Ik herken de Encyclopaedia Britannica, die van 1928 vermoedelijk, waarnaar Borges zo vaak heeft verwezen. In interviews heeft hij altijd volgehouden dat hij geen enkel boek van zichzelf in huis heeft, ook niet in vertaling. Dat klopt, zo te zien.
Borges steekt direct na de begroeting van wal met een lange klacht over Buenos Aires. Er zijn honderdvijftig gezinnen hun huis uitgezet ten behoeve van de aanleg van een snelweg dwars door de stad. Er is geen werk. Voor twee pesos had je vroeger één dollar, terwijl je tegenwoordig... Er is nu een ander Buenos Aires. En hij citeert uit een eigen gedicht: ‘Er zijn twee Buenosairessen’. Er zijn nog maar een paar mooie plekken te vinden, zoals de botanische tuin en het parque Lezama, vroeger een soort Luxembourg, maar nu een rommelig doorsnee volkspark. Unrico Schmidl, eerste geograaf en geschiedschrijver van la Plata, heeft daar in 1536 de fundamenten van de stad gesticht.
Borges wil graag voor een tweede maal naar Nederland. Hij was er in 1964, bij de presentatie van zijn eerste boek in het Nederlands, De Aleph. Ik nodig hem spontaan namens de uitgeverij uit. Maar weet de Busy Bee wel dat hij met z'n
Borges woonde bovenin het witte gebouw
tweeën moet komen, nu hij blind is? Hij heeft geen geld, aan zijn twee pensioenen houdt hij te weinig over. De Busy Bee, dat doet hem denken aan een regel uit de Engelse literatuur, aan de Beowulf. Hij informeert naar het Zuidafrikaans. Heeft het Nederlands declinaties? Wat is het verschil tussen het Zuidafrikaans en het Nederlands? Ach, Nederland, Egmont, Spinoza... Ik vertel dat De geschiedenis van de eeuwigheid uit is in vertaling. Wat is eternidad in het Nederlands? In het Engels is er zo'n mooi woord: everness. Immerheit, in het Duits, is lang niet zo mooi.
Hij buigt zich voorover. Zijn groene ogen lichten op, zijn gelaat is sereen. Hij zegt dat hij helemaal blind is, ook het geel, in zijn huis overvloedig aanwezig, het geel van de koningstijger, heeft hem in de steek gelaten. Het was de kleur die hem het langst trouw is gebleven. Hij voelt heel broos aan als ik hem later aan mijn arm naar de hal leidt.
Sommige dingen die Borges zegt komen me bekend voor en dat verontrust me een beetje. Ik heb ze in interviews gelezen, voor ik mijn bandrecorder aanzet moet ik hem in een spontaner bui zien te krijgen. Borges lacht: het is prettig dat je geen echte journalist bent, zegt hij. Hij wil graag over Buenos Aires geïnterviewd worden en is iedere morgen beschikbaar. Ineens, bruusk, meldt hij dat hij moe is en moet rusten. Ik weet nog steeds niet of hij soms schrok van de bandrecorder die ik op een gegeven moment toch maar in arren moede had aangezet.
Het duurt twee dagen voor ik Borges opnieuw bezoek, maar hij is niet uit mijn gedachten. Ik bezoek plekken in de stad die met hem te maken hebben.
In de calle Méjico, in San Telmo, tussen de bouwvallen, staat de Nationale Bibliotheek waar hij van 1956-1973 directeur was, na een campagne van bewonderaars die wraak wilden nemen op een beslissing van Perón. Perón had Borges na zijn ambtsaanvaarding ontslagen als bibliothecaris en hem ter vervanging voorgesteld opzichter te worden over het pluimvee op de markt. Borges sloeg het aanbod af.
Op een papier op de deur staat: viernes desinfectación (vrijdag ontsmetting). Het stinkt er. Er lopen katten rond. Elders in de stad wordt een nieuwe bibliotheek gebouwd, die de helft van de porteños prachtig vindt en de andere helft, waaronder Borges en Bioy Casares, horrendo, gruwelijk.
| |
| |
De hoofdzaal is het mooist. Bovenin zit een blauwglazen koepel en de namen van Borges' dierbaren, schrijvers die ik in zijn werk ben tegengekomen, sieren de muren zoals in Amsterdam componistennamen de muren van het Concertgebouw sieren. Ze maken van de zaal een Borgesverzinsel.
Ik lunch met Bioy Casares, vlakbij Recoleta, waar ook het kerkhof is. Volgens zijn gedichten zou Borges daar worden bijgezet, bij zijn voorouders. Dat is niet gebeurd. Hij is zodra hij wist dat hij ongeneeslijk ziek was, naar Genève gevlogen om daar te sterven en te worden begraven.
Bioy is er al. Over zijn stiptheid, net als die van Borges on-Latijnsamerikaans, merkt een Argentijnse vriend op: ‘Maar het ís toch een Brit?’ Bioy is europaizado, Borges is europaizado, een scheldwoord voor veel mensen die ik tegenkom, maar ik begrijp niet wat ze dan precies van elkaar verwachten.
Bioy spreekt kwaad. Over van alles en nog wat. Over Gombrowicz die in Buenos Aires heeft gewoond en er van hield, maar die volgens Bioy een epateur was, een onvergeeflijke zonde. Over Borges' humeurigheid. Hij spreekt ook met liefde over zijn eigen hobbies zoals de film, en over Borges. Gewapend met nieuw vertrouwen besluit ik Borges de dag erop weer te bellen.
In de ochtend van 22 februari 1985 breng ik na telefonische afspraak opnieuw een bezoek aan Borges. Het is half twaalf. Borges wil zich kleden voor de foto's die Camilla zal maken. Ik leid hem aan mijn arm naar de minuscule slaapkamer. Het licht is aan, hij doet het uit, ik doe het aan. Borges lijkt in zijn eigen huis gedesoriënteerd. Ik stop zijn pantoffels in de lade van een nachtkastje, reik hem zijn zwarte schoenen aan, help hem in zijn lichte zomercolbert. Hij neemt mij weer bij de arm. Ik doe het licht uit, hij doet het aan, ik doe het weer uit. Hij vraagt in welke richting het gele gordijn is dat in plaats van een deur de hal met de huiskamer verbindt. Er is geen drempel. ‘Ik ben blind,’ zegt hij. Hij zal het vaak herhalen.
Deze keer is Borges in een uitgelaten bui. Zijn gezicht, twee dagen geleden broos en sereen, met glanzendgroene ogen, is nu blozend. De ogen zijn blauw. Hij lijkt jonger, zwaarder, en als zijn haar in de war raakt wordt hij jongensachtig. Hij lacht om mijn gemanoeuvreer met de bandrecorder, vertelt wat hij heeft meegemaakt, trekt een smalend gezicht als hij iets memoreert dat hem niet zint. Soms buigt hij zich hoffelijk naar voren en zegt: ‘Otra pregunta?’ Wil je iets vragen? Alsof hij zijn eigen woordenstroom wil onderbreken. Alsof hij een spinneweb wegveegt. Hij houdt zijn gespreide vingers tegen elkaar, raakt af en toe mijn arm aan.
Net als in Duitsland, een paar jaar geleden, geeft hij graag een taalkundige draai aan het gesprek. De vraag waarom hij iets geschreven heeft of hoe zijn werk geïnterpreteerd moet worden, mijdt hij consequent.
Het gesprek duurt vijf kwartier en wordt afgebroken door een telefoontje waarvan Borges in de war raakt. Hij heeft ineens de dienstbode nodig, Fanny, maar Fanny is even de deur uit. Ineens is hij weer stokoud. Hij brengt me naar de hal en verzekert nog eens dat ik ‘cualquier mañana’ welkom ben. ‘Si no me muero,’ voegt hij er aan toe. ‘Als ik niet sterf.’ Ik zeg: ‘We spreken af dat u niet sterft.’ ‘Puede pasar cada momento.’ (Dat kan ieder moment gebeuren.) Dat geldt voor iedereen. ‘No no, soy un hombre muy viejo.’ (Ik ben een heel oude man.)
Dit tweede gesprek is verbrokkelder dan dat in Bonn. Er zijn gedeelten weggelaten, maar ik heb het soms onsamenhangende karakter niet helemaal willen wegwerken. Het geeft een indruk van de associatieve gesprekspartner die Borges willens en wetens was.
| |
| |
| |
Gesprek II
Ik ga El hacedor vertalen, van 1962. Ook de poëzie. Ik heb er veel zin in.
Ik houd van vertalers. Er zijn veel goede vertalers geweest.
Wat las ik Burton graag, zijn 1001 Nacht. Soms zijn vertalers beter dan hun schrijver. Wat gaat u vertalen?
El hacedor.
Ja ja, een boek van mij. Ja, ik herinner het me. Wilt u iets vragen?
Over Buenos Aires.
Dat ken ik niet goed. Ik ben mijn gezichtsvermogen sinds 1955 kwijt. Ik ken de stad van nu niet. Wat ik heb geschreven klopt niet meer. De stad is veranderd. Ik ken hem niet. Ook de schrijvers van nu ken ik niet. Ik ben een man van eighteen ninetynine... Ik behoor tot de vorige eeuw. (Lacht.)
Hoe is het voor u om hier te wonen? Gisteren zag ik op de tv dat Isabel Perón uit de gratie is. Wat betekent dat voor u? U, die het peronisme haat, die een persoonlijke vijand van Juan Perón was?
Het is een arme vrouw. Maar ze houdt er een fortuin aan over. She was standing in the way, denk ik, ze worden bang. De oude banden met de militairen, het pact met Chili, die onzinnige oorlog. Kent u Buenos Aires?
Ik ben hier voor het eerst.
U moet naar het parque Lezama gaa. Dat is één van de mooiste plekken van Buenos Aires. Er staan mooie huizen in de buurt... Wat vindt u van Buenos Aires?
Het is geometrisch opgezet, met al die huizenblokken en rechte straten, maar tegelijkertijd is de architectuur erg rommelig. Wat een chaos.
Het is karakterloos. Neem deze wijk, Sur. Dit is een wijk met veel Armeniërs, en hier vlakbij is een Arabische wijk, maar aan de architectuur merk je niets. Vergelijk daar China Town eens mee, in New York, dat is heel anders dan de rest van New York. Hier is dat niet zo. Een wijk kan arm of rijk zijn, maar wie zou zeggen dat dit een Armeense wijk is? Je merkt het aan sommige namen, op de winkelruiten, verder niet. Ook dat je door een Arabische wijk komt merk je niet. Het is dat er namen op de huizen staan. Nee. Alles is grijs.
Ik vind het net een doolhof. (Ik schrik van dit woord, dat ik tegenover Borges niet had willen gebruiken.)... Blokken van honderd bij honderd meter, almaar door, eenrichtingsverkeer dat...
Nee nee. Neem Japan. Daar verdwaal je onmiddellijk. Hier is het heel anders. De straten hebben namen, de huizen hebben nummers. Dit is geen labyrinth. In Japan is het vreselijk. Vooral in Tokyo, dat is ook veel groter, met twaalf miljoen inwoners. Geen namen, geen nummers op de deuren. Hier is het anders.
Maar wat is het centrum van Buenos Aires?
Dit. Ja, dit is het centrum. De architectuur is tamelijk pover, ja, zo ontstaan ook geen echte buurten. Wij hebben in dit land iets, misschien een voordeel, en dat is dat we geen couleur locale hebben. Er is geen couleur locale. De gaucho hoort bij de literatuur, niet bij Argentinië. In de Verenigde Staten, in New Orleans, hoor je aanhoudend jazz. In Louisiana, no? Hier kun je een jaar zijn zonder dat je een tango hoort. Je hoort wel veel rock. Jonge mensen vinden rock interessanter dan de tango. Natuurlijk.
Zoeken naar de tango of de milonga in Buenos Aires heeft geen zin?
Die bestaan niet meer. Het is nu rock. Die heel slecht wordt gespeeld. De Argentijnse rock is heel slecht. Maar de jonge mensen houden er van. En van sport. En van politiek.
In Europa is de tango weer in de mode.
Wat vreemd. Hier interesseert geen hond zich voor de tango. Dat is iets uit een andere tijd. Het volk heeft zich er nooit voor geïnteresseerd. Vroeger misschien, toen hij nog op de gitaar werd gespeeld. De instrumenten van nu, de piano en dat Duitse instrument, die bandoneón, dat zijn geen populaire instrumenten. Vroeger speelde iedereen gitaar, maar als je nu door de stad loopt hoor je ze niet meer, ze zijn verdwenen. In Spanje hoorje wel gitaren, de Spaanse gitaren zijn heel goed.
Kent u Falú? Ik ken zelf zijn muziek niet, maar ik heb gehoord dat hij goed is. Een Argentijnse gitarist van nu.
Die ken ik niet. De beste gitaristen zijn de Spanjaarden, no?
Er is ook een beroemde Argentijnse pianiste, die ken ik wel, Martha Argerich. Niemand hier schijnt haar te kennen. Kent u haar naam? Ze is heel goed.
Ik ken haar niet, maar de naam Argerich komt hier wel voor.
Vijftig jaar geleden schreef u:
‘Deze stad die ik als mijn verleden zag,
is mijn toekomst, is mijn heden;
de jaren dat ik in Europa woonde betekenen niets.
Ik was altijd (en zal altijd zijn) in Buenos Aires.’
Het slot van Arrabal, uit Cuaderno San Martín.
Ik was niet goed bij mijn hoofd toen ik dat schreef, no?
Maar Buenos Aires zit in al uw boeken.
Vreemd. Terwijl het voor mij zo grijs is, a draped city. Er is veel verdwenen. Voor u betekent het natuurlijk niets, maar hanengevechten bij voorbeeld, die zijn er niet meer. Niet in Buenos Aires. Misschien nog in het Noorden van het land, in Enterríos of Corrientes, of in Uruguay. Hier niet.
U bent wel eens een schrijver zonder vaderland genoemd. Kunt u zich voorstellen dat u géén porteño zou zijn?
Ik probeer iemand van de hele wereld te zijn, niet alleen van dit land. Misschien kan ik me voorstellen geen Argentijn te zijn... Ik weet niet. Ik probeer in ieder geval kosmopoliet te zijn. Ik ben opgegroeid in de bibliotheek van mijn vader, tussen de Engelse boeken, de Engelse taal, no? En de Engelse taal is goed voor me geweest. Ik heb eredoctoraten gekregen in Oregon, in New Orleans, aan de Columbia University, in Michigan. Heel genereus, de universiteiten. Een genereus
| |
| |
land. En Europa is ook genereus jegens me geweest. Ik was in Argentinië onbekend tot ik in Europa een prijs kreeg, de Prix Formentor. Parijs was heel welwillend, en toen werden ze hier ook welwillend. Daarvoor niet. Alleen omdat ik bekend werd in Europa, in de Verenigde Staten. Toen ik een prijs had gekregen in Europa, werd ik hier pas zichtbaar. Des te beter natuurlijk, vooral als je jong bent.
Kent u Buñuels film Le charme discret de la bourgeoisie?
Ik ken Buñuel slecht. Ik houd niet van Buñuel. Ik houd van een groot regisseur die heet Von Sternberg. En Orson Wells vind ik mooi. En verder Billy Wilder. Ernst Lubitsch, ook heel goed. Ik hield erg van westerns. De laatste film die ik heb gezien was High Noon, die ik vaak heb gezien. West Side Story heb ik ook een paar keer gezien, en Gone with the Wind. Ik ben blij dat ik die film heb gezien.
Ik dacht dat die titel, Le charme discret de la bourgeoisie, op de inwoners van Buenos Aires kon slaan. Ze zijn hoffelijk en vormelijk en...
Ach, met al die armoede, die misdaden, al die dingen die dagelijks gebeuren! Op dit moment zetten ze mensen uit hun huis. Weer honderdtwintig gezinnen die van de liefdadigheid moeten leven, het worden er met de dag meer. En dan, wat je nu in drie of vier dagen uitgeeft, was vroeger een fortuin. Het vlees is zo duur. Vlees is niet gezond, ik mag geen vlees meer eten. De kosten van levensonderhoud zijn zo gestegen.
Twintig procent inflatie in de tijd dat ik hier was.
En het wordt niet beter. De armoede neemt toe. Vroeger waren hier geen bedelaars. Nu wel.
U heeft gezegd dat de Argentijnen anarchisten zijn. U had daar waardering voor. U heeft gezegd dat ze een anarchistisch bewind verdienden, als dat bestond. Maar er is al anarchie, in de slechte betekenis; als je kijkt naar de ruïnes, de onafgemaakte wegen, de losse electriciteitsdraden overal, de voorbarig opgeheven ziekenhuizen...
Het gaat downhill. Ik wil nog wel geloven in de kracht van de anarchie, maar op dit moment is deze nieuwe democratische regering de minst kwade, denk ik. Ik heb dat in een stuk voor de krant geschreven. Het alternatief waren de communisten, de militairen, of de peronisten. De regering van Alfonsín is op dit moment de best denkbare, maar ze zijn onhandig en niet erg intelligent.
Ik heb gelezen dat hier veel in de grond zit en dat de zee krioelt van de vis. Maar er worden geen mijnen geëxploiteerd en er wordt geen vis gevangen. Intussen wordt het vlees gerantsoeneerd. Eén dag in de week kun je in de restaurants geen vlees krijgen.
En het vlees wordt duur. Als je in een restaurant vlees bestelt, wat bijna niemand meer doet, dan schrik je. Je kunt beter groenten of vis bestellen. Het is oppassen met je geld. Maar u komt uit een rijk land. Hoe spreek je dat uit, Amsterdam? Dam is dique, no, en Amster is de rivier. De dijk in de Amster. En uw land, noemt u dat Nederland of Holland? Los Países
| |
| |
Bajos. The Low Countries. Ik ken Amsterdam. En Utrecht. Ook een mooie stad. En Den Haag ken ik, ook heel mooi. Het is een magnifiek land. Een heel tolerant land, is het niet? Het imperium zijn jullie kwijt, hè? Bijna geen kolonies meer. Vereert u Tromp?
We leren hem op school. De bekendste Nederlander moet voor u Spinoza zijn. Waarom interesseert u zich zo voor Spinoza, voor zijn ideeën?
Via Schopenhauer, via Schopenhauers ideeën. Ik heb veel over Spinoza gelezen. In de Verenigde Staten verscheen een boek over hem dat heet On God. Alles over Spinoza, maar zonder zijn geometrische systeem. Dat is makkelijker, no?
Ik heb zijn Brieven gelezen, die zijn niet zo moeilijk.
Nee. Maar als je de Ethica leest wil je ophouden door al die definities, die reeksen, die axioma's. Er is een vertaling verschenen in New York, de hele tekst van de Ethica, maar zonder het geometrische systeem. Dat leest makkelijk, net als de Brieven. Maar de Ethica is haast onleesbaar, morbide geometrie. Ik weet niet waarom hij zo schreef. Ik heb twee gedichten over Spinoza geschreven. Het eerste is geloof ik het beste, dat is geloof ik een goed sonnet. Geloof ik, no? Niet twee terzinen en twee kwatrijnen, maar drie kwatrijnen en een distichon. Net als Spencer of Shakespeare. Niet de klassieke vorm van de Italianen of van Milton, of van Quevedo, maar die van Rossetti, van William Butler Yeats. Dat is makkelijker, twee rijmen in plaats van vier.
Bioy Casares vertelde dat hij en u samen Macbeth proberen te vertalen.
Ja, blank verse, maar het is lang geleden dat we er iets aan hebben gedaan. Vertelt u eens, hoe is het nu in Nederland?
Ik woon in Amsterdam. Mijn kinderen groeien er op. Het is een leuke stad voor kinderen om in op te groeien. Verder klaagt iedereen. Er is ook bij ons inflatie...
O, maar vast niets vergeleken met hier.
De inflatie neemt trouwens af. Het is een goed land om in te wonen, denk ik. Er zijn alleen vreselijk veel mensen, dat geeft problemen. Veel agressie. En veel druggebruik...
Toch geen cocaïne?
Wat u maar kunt bedenken. Er is een discussie aan de gang of de autoriteiten niet een zeker druggebruik moeten toestaan. Of er niet op kleine schaal drugs moeten worden verschaft, om de handel erin te bestrijden.
Dat moet niet, hè, dat moet niet. Vertelt u me over Nederland. Dat vind ik interessanter dan praten over Zuid-Amerika.
Wanneer komt u naar Nederland?
Wanneer ze me uitnodigen, kom ik. The Busy Bee, no? Laat ze me uitnodigen, I jump at it. Maar ik ben blind, ik kan niet alleen komen, dat moeten ze weten. Ze moeten twee personen uitnodigen in mijn geval. Ik heb binnenkort de kans om naar Oostenrijk te gaan, dan is Nederland niet ver meer. Laten ze me bellen, 's morgens, en laten ze het tijdsverschil niet vergeten.
In juni komt De geschiedenis van de eeuwigheid in vertaling uit. Maar er is altijd wel een aanleiding om u uit te nodigen. Heeft u dat boek van Eco gelezen, De naam van de roos?
Nee. Kent u het?
Ik heb het gelezen. Eco vertelde in een interview dat het boek bedoeld was als een hommage aan u, maar dat zijn pen onderweg anders besliste. U komt er uit naar voren als een rigide, moralistische man. U weet dat u er in voorkomt?
Wel, ik probeer een moralist te zijn. Het boek speelt in de Middeleeuwen, in een klooster, is het niet? Ik heb gehoord dat ik er in voorkom als Jorge de Burgos, no? Als ik weer in Italië kom, zal ik er wel veel over horen.
Wat is de belangrijkste opdracht die u zichzelf als schrijver stelt. Om een ethicus te zijn?
Om leesbaar te zijn. Bijna niemand is readable, no?
U heeft duidelijk een hekel aan gewichtig doen.
Ja, maar dat is toch ook absurd. De een doet aan sport, de ander doet aan politiek, en een schrijver maakt boeken om aan de kost te komen, no?
Ik heb een ernstige vraag.
Weest u ernstig. Ik houd van ernst.
Ik vind steeds meer dat moed uw thema is, de mentale moed die een mens
| |
| |
moet hebben, niet de ondoordachte moed van een dier of van een soldaat in nood.
Ja, dat is zo. Ik weet niet hoe dat komt. De thema's dringen zich aan me op, ik zoek ze niet. Sommige thema's vinden me, no? Het ontbreekt hier zo aan mentale moed. De mensen hier zijn zo bang. Er was bij voorbeeld maar één krant, de Engelstalige Herald, die lijsten publiceerde van ontvoerde personen tijdens de junta. La Nación volgt de regering, vroeger Perón, toen de militairen, nu de huidige regering, straks de toekomstige. Laf. Ja, dat is wat hier het meest ontbreekt: mentale moed. Nu is iedereen tegen de militairen. Toen die aan de macht waren, was iedereen er voor. Nu maakt Alfonsín voor iedereen de dienst uit.
Een politieman in de calle Guatamala had er behoefte aan om ons ongevraagd mee te delen dat hij blij is met deze president.
Het zijn de zelfde politiemannen als onder de militairen.
Uw gedicht De Engel gaat over mentale moed, is het niet? We hadden het een paar jaar geleden over dat gedicht. In Duitsland. Wat is De Engel precies voor u? Achteraf?
Het was puur literaire oefening voor mij. Ik heb het niet geschreven om een waarheid of een conclusie te verwoorden, of een of ander mystiek gevoel. Zoekt u er niets achter, er is niets in the back. You won't find it. Waarin staat dat gedicht?
In La cifra (Het geheimschrift).
Volgende week komt er een nieuwe bundel uit, Los conjurados (De gezworenen). Bij een andere uitgever. Ik had problemen met mijn uitgever.
Omdat ze de foto's van Maria Kodama niet mooi vonden bij uw stedenboek...
Ja, het was niet... Hoe vindt u mijn wandelstok? Ik geloof dat hij Egyptisch is, van de herders in Egypte. Ik weet niet of de tekens in de kop alleen decoratief zijn, of ook nog een symbolische betekenis hebben. Hij komt van de Arabieren. Kijk eens wat sterk. Wat een goede stok. En hij heeft een good grip.
Als u bewust eclectisch bent, als u bewust van de hak op de tak springt, of uit de losse pols in uw boeken citeert, bent u dan ergens op uit?
Nee nee. Misschien ben ik een bewust eclecticus. Enfin, ik vind mezelf niet belangrijk. Als iemand zichzelf belangrijk vindt, wil ik daar wel mee spotten, no? Want wat is belangrijk? Op een dag vroeg ik aan een taxichauffeur: hoeveel gaat u straks vragen als u me thuis afzet? En hij zei: niets. Ik wilde het ongeveer weten, begrijpt u? Maar hij bleek werkelijk niets te willen hebben. Een arme man die geen geld wou. Ik vertegenwoordigde de literatuur voor hem, ik was een schrijver voor hem, ook al had hij niets van me gelezen. Hij wilde geen geld. Hij wilde collegiaal zijn.
U schrijft alsof u met iemand in gesprek bent.
Ja, dat geloof ik ook. Dat probeer ik.
Geen toon die wil overreden.
Nee, daarvoor ben ik ook te onzeker. Ik ben nergens zeker van. Een en al twijfel. Ik ben maar een klein deeltje in de tijd... Hoe zeg je tiempo in het Nederlands? (Na het antwoord:) Tijd, time, Zeit. Het Engelse woord komt van tide, want ze maten vroeger de tijd met de getijden, met eb en vloed. Aanvankelijk betekende tide dus alleen getij, daarna ook tijd, iets periodieks. In het Angelsaksisch is het morgentiet, Morgenzeit. Het komt allemaal van hetzelfde woord. Want alle woorden beginnen met een fysische betekenis. Tide is fysisch, en tijd is metafysica, no?
De etymologie?
Ik ontdek nog steeds dingen in de etymologie. Het houdt me bezig. Zo werkt mijn brein nu eenmaal.
Voor de Ouden was het geschreven woord een flauwe afschaduwing van het gesproken woord...
Nu niet meer. Nu heeft het meer belang, meer ziel. En alma, hoe zeg je alma in het Nederlands? (Na mijn antwoord:) Ziel, Seele. Natuurlijk. Soul. Ziel, soul, Seele. Ja.
Ik kan niets voorlezen in het Nederlands. Ik heb alleen een vertaling van De Aleph op mijn hotelkamer.
Het Nederlands moet makkelijk zijn. Het is half-Angelsaksisch, half-Germaans. Als je Duits en Engels kent, ken je Nederlands.
Je schrijft het anders dan je het uitspreekt, dat is lastig, maar het is niet zo erg als in het Engels.
In het Engels is het volslagen anders, no? Vreemd. Ik geloof dat je het Engels schrijft in overeenstemming met de etymologie. Neem knife. Dat schrijf je zo omdat het in het oud-Engels knif was. En knight was knecht. Vreemd.
Het Nederlands is sinds de Middeleeuwen veel meer veranderd dan het Spaans.
Het Spaans heeft de verandering naar de scherpe g toe. De jota en de g die als een scherpe g worden uitgesproken. Cervantes zei Don Quisjote de la Mancha, voor Don Quijote, en het was Mésjiko. Borges was vroeger Borzjes. Dat is sinds de achttiende eeuw veranderd. Pásjaro, en nu is het pájaro, met gg. De klank is scherper geworden. De medeklinker ll spreek je nu in Argentinië uit als zj, en niet als lj, zoals in het Castiliaans. Cazje. Zjo digo. Zjamarse. En wij zeggen geen lluvia, maar zjuvia. Er is ook een ontwikkeling van de c naar de s. Geen gracias met een Engelse th, zoals in het Spaans, maar grasias. Ik spreek Argentijns, ook als ik in Spanje ben. Ik zeg zjo, geen yo, dat is voor een Argentijn geaffecteerd. Ook toen ik een lezing hield voor de Real Academia in Spanje, zei ik zjo. Zjo en zjuvia. O ja. Niet dat ik geen Spaans ken, maar ik ben geen Spanjaard.
Maar er is geen echt verschil tussen het Argentijns en het Spaans.
Nee. Alleen, in Spanje bestaan veel dialecten. In Zuid-Amerika bestaan die niet. In Spanje heb je het Gallicisch, het Catalaans, het Andalusisch, het Spaans van Extremadura. Het Portugees is een andere taal. In Zuid-Amerika heeft het Spaans geen dialecten. Wat inheemse woorden, maar dialecten zijn er niet.
| |
| |
En het lunfardo, het bargoens van Buenos Aires?
Dat is een grap, dat is de taal van niemand.
Er bestaan woordenboeken van het lunfardo.
Het is de taal van niemand. Als je zo praat moet je gek zijn, no?, of een kind dat een grap uithaalt. Het is verzonnen voor de tangoteksten, maar niemand spreekt zo. Ik heb het nog nooit gehoord.
Zijn er geen groepen waarin ze lunfardo spreken om volks te lijken?
Ja maar, de arbeiders spreken het wel het allerminst. Arme mensen proberen beschaafd te spreken, welsprekende taal te imiteren. Geen enkele arbeider kent lunfardo. Ik ben vijfentachtig jaar en ik heb nog nooit een woord lunfardo gehoord. Ik heb mensen uit alle klassen gekend, ook dieven en moordenaars, want het zou een dieventaal zijn. Nee. Niemand doet het. Het is een joke.
U zegt zjoke. Op zijn Argentijns.
Ja. (Lacht.)
In een heel mooi gedicht van u heeft u als uw ergste zonde genoemd dat u niet gelukkig bent geweest.
Dat schreef ik een week na de dood van mijn moeder. Ik was dus niet toerekeningsvatbaar. Ik voelde me..., nu ja, iemand die op negenennegentig-jarige leeftijd sterft, iemand die altijd bij me was. Je kunt niet veel verwachten als je zo snel na zo'n gebeurtenis iets schrijft.
Is het niet ook de wijsheid van een oude man die zegt: Zorg vooral dat je gelukkig bent? Zoiets denk je toch niet als je jong bent?
Ik weet het niet. Ik schreef het tien jaar geleden. Als een oude man, ja. Ik was zesenzeventig. Wat kun je dan nog verwachten? Mijn moeder was negenennegentig, she died in fear of being hundred. Ze ging hard achteruit, maar pas op het laatst. Ze had een heel helder verstand, interesseerde zich voor politiek, las kranten en tijdschriften.
U lijkt zich de laatste jaren ook meer voor politiek te interesseren.
Nee, dat is alleen om ethische redenen. Ik heb me nooit bij een partij aangesloten. Ik ken niemand uit de regering. Ik heb een
paar keer met Alfonsín gepraat, twee, drie minuten, meer niet. Wat formaliteiten, het stelde niets voor.
Men verwacht een stellingname van u. U bent een bekende persoon. Vindt u dat erg?
Nee nee, Ik heb mijn meningen. Die wil ik wel geven. Tot nu toe heeft deze regering niet erg bright gehandeld, no? Enfin, het zijn gentlemen, geen gangsters.
Ik spring misschien van de hak op de tak, maar...
No hurry, no hurry. U kunt vragen wat u wilt.
In het essay over John Dunne en de de tijd stelt u vast dat een mooie these iedere kromme redenering rechtvaardigt. Dat is eerder esthetisch dan ethisch.
An Experience with Time. De schrijver is dood, is het niet? Hij heeft drie boeken geschreven. Dat was het beste. Mijn uitspraak was misschien tegen het realisme gericht.
Vanwaar uw belangstelling voor het fantastische en het absurde?
Die heb ik altijd gehad. Van de Bijbel tot Poe, de Griekse mythologie, de Skandinavische... Ik was al als kind vertrouwd met fantastische en idealistische boeken. De bibliotheek van mijn vader was er mee gevuld. En ik heb ze altijd gezocht. Ik heb er altijd van gehouden.
Ik ben in de Nationale Bibliotheek geweest.
Een mooi gebouw.
De ratten vreten het op. Alles verschimmelt. Ze gaan een nieuw gebouw in gebruik nemen.
Maar dat is heel lelijk. Ik vond het altijd aangenaam in dat oude gebouw, in de calle Méjico. Nu is het wat ver voor me geworden.
Het is net de bibliotheek van Alexandrië. Alles gaat er aan. Ik begrijp niet dat de verantwoordelijken dat toelaten. Er verdwijnen stapels boeken. Ze worden opgevreten, vallen uit elkaar. De oude Bibliotheek is in verval.
Wie is op dit moment de directeur?
Solén of Soler, ik verstond het niet goed.
Soler, dat is mogelijk. Daarvoor was het Weinberg, een jood, no? Vineyard.
Wat vindt u er van dat alles in de toekomst bewaard kan blijven op computerschijven?
Misschien worden er dingen geweerd. Die verdwijnen dan... Er zijn te veel boeken.
Ik denk aan Pierre Menard, de geplaagde, de man met het onfeilbare geheugen. Uit uw verhaal.
Is dat in uw land vertaald? Ach... Vergetelheid is een noodzaak... Neem mij niet kwalijk. Ik ga verzitten. Ik kan de zon niet meer verdragen.
Wilt u ophouden met het gesprek?
Nee nee, ik vind u bright, gaat u door.
| |
| |
Misschien moet ik u vragen stellen over geluk en wijsheid.
Ik weet niets van wijsheid.
In La cifra staan veel sombere gedichten.
Ik ken wat ik geschreven heb niet. Ik vergeet het, ziet u. Er moeten sombere dingen in staan, ja.
Het is me opgevallen dat de muziek in uw werk ontbreekt. Uw werk is welluidend, mooi van toon, maar ik bedoel muziek als onderwerp. Afgezien van aanvallen op de tango en een paar plekken waarin u zegt dat u jaloers bent op Brahms, schrijft u nooit over muziek.
Ik ben doof voor muziek. Ik heb er geen oren voor.
(De telefoon gaat. Borges heeft de maid nodig om iets voor hem te noteren, maar ze is er niet. Ineens lijkt hij moe en ontheemd, en hij herhaalt een paar keer: ‘Zondag drie uur, zondag drie uur.’ Ik kondig aan dat ik wegga. Hij vraagt of ik een andere ochtend terugkom.)
Wilt u iets vertellen over de gravures en de schilderijen in deze kamer?
Ik weet niet, daar is mijn zuster verantwoordelijk voor. Het doet me niets. Die Piranesi is niet echt. Een navolger... Zondag drie uur... Is Fanny er nog niet? Ik ben blind.
Is dat portret bij de deur, bij het gele gordijn, van uw moeder?
Hoe ziet het er uit?
Een jonge vrouw...
Dat is Norah, mijn zuster. Lang geleden, ze is nu drieënzeventig. Toen was ze nog niet getrouwd. Vreemd dat Fanny er niet is... Ze komt wel terug.
Houdt u het wel uit in de stad met deze calentura.
(Lacht.) Het is Calor. Calentura is koorts. Komt u morgen terug, als mijn gezelschap u niet verveelt.
| |
Laatste ontmoeting
Borges' geboortehuis is een nieuw huis geworden, en andere plekken waar hij heeft gewoond zijn verdwenen. De calle Garay, de straat van De Aleph, is de lelijkste van de stad. Nergens een teken van de grote man, al was het maar een plaquette of een straatnaam. Maar hij heeft wel gezag. Op de vaste smeedijzeren afficheborden, waarop eerst Pertini door de Italiaanse gemeenschap werd ingehaald - welkom thuis, president -, staat nu een nieuwe boekenreeks aangeprezen als persoonlijke bibliotheek van jorge luis borges, eerste delen: de verhalen van Cortázar (die hij ooit als lector voor een uitgeverij ontdekte) en Apocriefen I. Een fatsoenlijke rose straathoek, die lijkt op de plek waar Borges ooit in zijn werk een vrouw die zijn geluk was zag verdwijnen, is niet te vinden. De middag na het tweede bezoek aan Borges ga ik naar las fieras (de wilde dieren) om de nazaat te zien van de Bengaalse tijger waaraan hij zich als kind vergaapte. Ik kies een route binnendoor om de winkelstraten te vermijden. Bij het bestijgen van een trap zie ik een groot bouwwerk opdoemen. Het River Plate-stadion, besluit ik, maar dat is het niet. Navraag wijst uit dat ik sta tegenover de nieuwe Nationale Bibliotheek, van dichterbij ook helemaal geen stadion maar een rechthoekig monster op betonnen poten. Dus daar is al die Stoperaachtige herrie om te doen. Architecten volgens een groot wervend bord: Clorindo Testa, Francisco Bullrich en Alicia Cazzaniga. Van Testa staat meer in de stad, en niet het lelijkste.
In de dierentuin wacht een nieuwe verrassing. De tijger, symbool van awful elegance, ligt uitgeteld op zijn rug, de poten omhoog en de kop afgewend. Het is warm in Buenos Aires.
| |
| |
In de directeurskamer van de oude Nationale Bibliotheek lijkt sinds Borges niets veranderd. Het is een statige kamer, met koperbeslag en tressen. Het enige eigentijdse is de enorme foto van Testa's nieuwe Bibliotheek op de achterwand. In de kasten wetboeken, artsenijboeken, dictionaires. Ergens anders staan de jaargangen 1928-1933 van Ortega y Gassets roemruchte Revista de Occidente. In het kleine kastje Boileau, Shakespeare en De Musset, bien etonnés de se trouver ensemble. In de penduleklok van de ontvangstzaal is geen leven te ontdekken. Daar hangt ook een olieverf van exdirecteur Paul Groussac, over wie Borges heeft geschreven dat hij evenals hij zelf door de ironie van het lot de blinde beheerder van honderdduizenden boeken werd.
Het is drukkend weer. Straks gaat het plenzen. In het oude neoklassieke gebouw is het te donker. Directeur Soler vertelt dat er geen echte directeur is. Er is geen geld dus geen beleid. Het stinkt en er is weinig activiteit, maar misschien komt dat door de zomervakantie. Als ik een fiche invul om toegang tot de magazijnen te verkrijgen, kijkt de verantwoordelijke employé me argwanend aan. Ik zie de katten, die zijn genomen tegen de ratten. De rode loper van de marmeren hoofdtrap is weggehaald en in de hal staan heftrucs, tot misnoegen van de portier. Diana Flax, die over de publiciteit gaat, steekt een smartelijk betoog af over Argentinië en bibliotheken. Borges, zegt ze, was alleen formeel directeur. Hij tekende de officiële stukken, meer niet. Julio Schwartzman, een journalist van Tiempo Cultural, zou later zeggen: ‘Je zoekt de sporen van Borges in de bibliotheek maar het is andersom: het is de bibliotheek die sporen bij Borges heeft nagelaten.’ Beneden in de zaal, in de bakken, staan de kaartjes van Borges' boeken en van de boeken over hem. De bibliotheek, zegt Diana, was de droom van een bepaalde klasse, die het hoog in de bol had, en met de nieuwe bibliotheek is het net zo. Wat kunnen ze van dat geld niet in de provincie bouwen.
Ik heb het slaapverwekkende Argentinië buiten Buenos Aires gezien en leef hartstochtelijk mee met de kosmopolitische verlangens van Ernesto Sábato, de enige in de stad die ik met geestdrift over het project van de nieuwe bibliotheek, telexen en computers incluis, heb horen praten.
De magazijnen zijn volgestouwd met stoffig, gescheurd papier. Op de WC ontbreekt papier en uit de stortbak valt aanhoudend water, net als buiten, inmiddels. Toch is de oude Nationale Bibliotheek in de calle Méjico een van de mooiste gebouwen die ik ooit heb gezien.
In een café dat La Paz heet is de stemming al even down. Lijzige langharigen zitten gekweld bijeen, wat een ouderwetse aanblik biedt. Amsterdam anno 1970. Mijn gezelschap grapt: hier komen alleen psychiaters en gepsychoanalyseerden. Nergens ter wereld, ook in New York niet, wordt zo druk zielgeschouwd als in Buenos Aires. Borges lacht erom, en Sábato, en Bioy; wie niet? Zou geen van hen dan...?
Twee van mijn tafelgenoten hebben een stilzwijgende controverse. De een wil typische dingen laten zien, bijzonderheden vertellen, lacherig maar hoe-dan-ook Argentinië verklaren. De ander zingt pesterige liedjes. In de tango-bar waar we onvermijdelijk belanden zegt hij: ‘Zie je wel, allemaal boven
| |
| |
de veertig. Antiek gedoe: zij verlaat hem of hij verlaat haar, en een hoop gezeik.’ Het levendigst van de tango dat ik zal zien is inderdaad het standbeeld van vertolker Carlos Gardel. Het staat op zijn graf, met een wisselende peuk van bewonderaars tussen zijn lippen, één hand uitnodigend voor zich uitgestoken.
Voor ik Borges weer bezoek, doe ik opnieuw moed op bij Bioy Casares. Ook hij verzekert me dat er geen couleur locale is in Buenos Aires. Hij zou niet weten welke. In het Museo de las Bellas Artes vlakbij zijn huis hangen twee Tiépolo's, twee Rubensen, één Rembrandt (een portret van zijn zuster ‘Liesbeth van Rijn’), één ‘Govaert’ Flinck, één Morales, en verder namaak (Rembrandt), uit de school van (Cranach). De Argentijnen, het merendeel, vormen samen een buitengewoon onaantrekkelijke collectie. De beste Argentijnse schilder die ik in Buenos Aires zal zien is Roberto Aizenberg, tijdgenoot, in Italië een beetje bekend - hij is door Calvino geprezen - maar met zijn 18.000 dollar per doek erg duur hier. Ik zie zijn werk op zijn atelier. Hij prijst het licht van de stad. Verder klaagt hij, net als iedere porteño.
Maandag 11 maart, om half tien 's morgens, bel ik Borges weer. Een oude vriend van hem, de fotograaf Horacio Coppola, de grootste ontevredene die ik heb ontmoet, heeft me inmiddels verteld dat Borges vroeger, als jefe van de clan, een genadeloze pestkop was, maar dat hij milder is geworden. Volgens Coppola is hij ‘meer een standbeeld dan werkelijkheid’. Ik heb de indruk dat het geen vrienden meer zijn.
‘Kom direct,’ zegt Borges. We spreken om half elf af. Maar om half elf vertelt de dienstbode aan de deur dat er gefilmd wordt. Als ik weer een uur later binnenstap, zit de huiskamer vol mensen. Het zijn Italianen. Ze maken deel uit van een delegatie die Pertini begeleidt op zijn reis door Argentinië. Ze noemen Borges ‘maestro’. Hij zit, mooi bruin pak, bruingeruite das, bruine schoenen, op de bank. De conversatie heeft een diplomatiek karakter. Borges noemt de steden in Italië waar hij is geweest en hij prijst ze en passant allemaal. Maar de etymologie is als een adder onder het gras aanwezig en zal de stemming vergiftigen.
Het begint met een opmerking van Borges over Piccadilly Street, wat zou komen van het Spaanse picadillo. Het gezelschap
verstomt, niet wetend wat te doen met deze uitweiding. Een paar minuten later valt het woord pun in de kamer en zal daar voorlopig niet meer verdwijnen. ‘Vreemd woord,’ zegt Borges, die het zelf te berde heeft gebracht. ‘Waar zou het vandaan komen?’ En geprikkeld, als niemand reageert: ‘Wilt u het voor mij opzoeken in de dictionaire?’ Twee boekwerken worden geraadpleegd, maar er staat niets in over de herkomst van pun. Wel vindplaatsen en toepassingsmogelijkheden, maar Borges wuift ze weg, hij wil de herkomst. Het Oxford Dictionary of English Etymology wordt erbij gehaald. De Italianen kijken beteuterd. Zo raakt hun kostbare tijd met de maestro op. Als ook het raadplegen van dit dikke boek niets oplevert, druipen zij af.
Er komt een nieuw gezelschap binnen, van drie personen. Een van hen torst zware apparatuur. Een meisje laat me een lijst vragen zien voor een scriptie. Ik zeg tegen Borges dat ik maar ga en hij nodigt me uit voor de lunch, later op de dag. Iemand brengt ter sprake dat de president van Rusland dood is en Borges zegt dat hij niet weet wie de president van Rusland is. Ja maar, dat betekent dat de bijeenkomst die avond met Pertini is verschoven. Eerder had ik gehoord hoe Bioy de uitnodiging afwimpelde met de smoes dat zijn vrouw ziek was. ‘Je moet je nooit met dat soort lui inlaten.’
| |
| |
Als ik om kwart over één voor de derde keer in successie Borges' appartement binnenkom, staat hij al in de hal. In het bruin, stok onder de rechterhand, blind. Fanny staat naast hem. Hij pakt mijn rechterelleboog en zal hem niet meer loslaten. Een volle tas aan mijn linkerschouder maakt ons samen te breed voor iedere doorgang.
In de calle Maipú kijken voorbijgangers de beroemde blinde na. Borges verzekert dat hij helemaal niets meer ziet, misschien het licht een beetje. Dat het licht van Buenos Aires iets bijzonders zou zijn, kan hij niet beamen. Hij tast met de stok voor zich uit en botst tegen mij aan. Hij is zijn richtingsgevoel kwijt. Hij wil voortijdig oversteken, en denkt al een hoek om te zijn als dat niet zo is. Al lopend vraagt hij wat dit of dat is in het Nederlands, of het Duitse Lenz nog wordt gebruikt.
Linksaf, om de hoek, in de calle Paraguay, is Maxim's. Daar zal gegeten worden. Het is een klein, sjiek restaurant, met kraakheldere tafellakens en servetten. De ingang is erg nauw. Helemaal achteraan, rechts, is een tafel gereserveerd. Borges wil met zijn rug naar de zaal zitten. Hij bestelt spinazie à la crème. Hij mag geen vlees, geen wijn. Het amuseert hem dat ik Argentijnse wijn wil drinken. Hij stelt vast dat we die in Nederland natuurlijk niet kennen, met Frankrijk en Italië naast de deur.
Hij is spraakzaam en hoffelijk, en steekt zijn hoofd ver over tafel. Zijn vork kan de spinazie niet vinden en ook het brood is zoek. Ik help hem, op zijn verzoek. Ik vertel dat ik Buenos Aires één grote kopie vind, maar dan van de meest uiteenlopende dingen. Geen samenhang. Dat ik dat aanvankelijk erg leuk vond en me net als Gombrowicz toen die hier kwam opgelucht voelde. Weg met de schoonheidscommissies en de vaste normen voor wat mooi is! Maar het is chaos, en alles is in verval.
Borges heeft geen goed woord over voor de architectuur. Bauhaus is vreselijk, en ook de verspreide sporen van Bauhaus in de stad, maar bijna niets is wel mooi. Hij houdt van Frank Lloyd Wright, maar denkt niet dat daar iets van te vinden is in Buenos Aires.
Ik vertel dat hij mij heeft ontroerd met zijn pamflet in de krant waarin hij afstand deed van zijn utopie van een anarchistisch Argentinië, maar meende hij dat wel? Hij antwoordt dat hij dat pamflet met bloedend hart heeft geschreven maar het ernstig meende, en neemt vervolgens afstand van Alfonsín. Hij ziet op tegen de avond vol formaliteiten, maar gelukkig duren de redevoeringen meestal maar tien of twintig minuten. ‘Alleen Alfonsín, die gaat veertig minuten praten. Dat kan hij niet laten.’ Alfonsín als persoon zint hem niet, en niet alleen omdat er zoveel mis gaat in het land. ‘Wie is Alfonsín? Ik had nog nooit van hem gehoord maar hij nodigde alle schrijvers uit toen hij president werd. Die schrijvers zeiden me niets. Hij wringt zich in bochten, maar weet niet wie hij moet uitnodigen. Ach, maar dat doen natuurlijk anderen voor hem.’
Hij wil naar de woorden, naar de taal. Het Afrikaans, bij voorbeeld, waar ik niets van af weet. Ik zing Sarie Marais voor hem. Ben je wel eens in Batavia geweest? Hoe is de band tussen Nederland en Zuid-Afrika? Hij vertelt dat de Argentijnen een tolerant volk zijn en dat er geen rassendiscriminatie voorkomt. Zelfs oud-SS-ers konden er destijds terecht. (Lacht.) In de Tweede Wereldoorlog was Hitler de held, maar de joden zijn niet gediscrimineerd. Wel wat langer geleden een keer, in de semana trágica (tragische week), toen een stel idioten op joden begon te schieten.
‘Iedereen verlangt naar zijn patria chica,’ antwoordt hij, als ik vraag hoe het komt dat Pertini door de Italiaanse immigranten als een vader des vaderlands werd begroet. Houden de Nederlanders van hun koningin? Wat is reina in het Nederlands. Ah, Königin, queen, dat is het zelfde. In Japan...
Als de maaltijd bijna afgelopen is, gaat Borges voor het eerst naar de literatuur. Multatuli, was dat een Nederlander? ‘He sufrido mucho’, ik heb veel geleden. Hij heeft in zijn jeugd iets van Douwes Dekker gelezen. De Ideeën? De Max Havelaar, over een bestuurder in Oost-Indië? Dat moet het geweest zijn. Een vreemd boek, een compilatie van verschillende dingen. Ik vertel dat ik zijn gedicht over Sherlock Holmes heb vertaald, en dat het moeilijk is om van een Spaanse alexandrijn goed Nederlands te maken. Sherlock Holmes intrigeert hem. ‘Conan Doyle is geen groot schrijver, maar het is heel knap om een figuur te creëren die iedereen kent, zelfs zonder de boeken te kennen, of de naam van de man die ze gemaakt heeft.’ ‘Holmes is de mens zonder psychologie,’ zeg ik. Hij glundert. ‘Ja.’
Hij geeft toestemming om flarden van het gesprek naar eer en geweten weer te geven, als het ooit zo uitkomt. Borges: ‘Dan ben ik misschien dood.’ ‘Meent u dat, dat dood en vergetelheid een soort troost kunnen zijn? Weet u dat Elias Canetti zo weinig vrede met de dood heeft dat hij bij wijze van spreken al zijn tijd zou willen geven om een levenselixer te maken?’ Borges kent Canetti niet. ‘Maar het moet een optimist zijn. Iemand die gelooft in verandering, in verbetering. Ik ben een scepticus.’
‘Weet u,’ zeg ik, ‘hoe belangrijk u voor veel Nederlandse schrijvers bent? Uw werk laat sporen na, net als dat van Proust, of van Kafka.’ Hij lacht, zegt daarna heel zachtjes: ‘Ik ben een matige schrijver, ik ben een matig...’ (onverstaanbaar)
|
|