Rein Bloem
Absoluut Niets
Het esoterische bij Mallarmé - ik zag mij al in symbolen en duidingen teloorgaan en dacht: ik moet uitgaan van concrete gegevens, controleerbare data.
Zo kwam ik op het idee te beginnen met een weergave van de getallensymboliek in de Strofische gedichten van de middeleeuwse mystica Hadewych, mij daarbij baserend op een vrij onbekend artikel van J. Bosch: Vale milies (Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde, 1979).
Bosch rekent voor hoe in de 45 gedichten een ingewikkeld spel met het getal 29 schuil gaat: niet alleen komt er een tweedelige struktuur in uit van 12 gedichten rond Jezus (en de apostelen) en 33 (jaar van Jezus' dood) gedichten met Maria als middelpunt in gedicht nr. 29 en dat is juist het symboolgetal voor Maria, maar als je het aantal versregels per deel optelt, dan kom je in beide gevallen op een door 29 deelbaar getal; doe je hetzelfde met de versregels van de gedichten die een meetkundige reeks vormen (1, 3, 6, 10, 15, 21, 28, 36, 45) dan gaat het weer op en de som van alle echte psalmen is zelfs 29 in het kwadraat. Een verbijsterend spel, dat in de middeleeuwen wel gangbaar was en ook voorstelbaar als de bescheiden en eerbiedige poging van de mens te reageren op de onvoorstelbare calculaties van God.
Ik dacht daarom aan een artikel God en Meester, dat na die Hadewych-opstap Mallarmé zou opvoeren als de Meester van het Absolute Niets, die zijn eigen spel zonder god speelt. Eerst zou ik nog een indruk geven van de talrijke in de occulte traditie wortelende symbolen van zijn dramatisch gedicht Igitur, waarin dat gepersonifieerde dus de hoofdrol speelt, een mooi staal van de eigenzinnige schepper die Mallarmé was.
In Yale French studies, nr. 54 (1977) schrijft Bettina Knapp een uitvoerig artikel over die symbolen (spiegel, gordijnen, meubels, goud, leegte, droom, water, sterren...) en haalt daarbij heel wat aan:
- | Marie Louise von Frantz, Number and time, 1974 |
- | Edouard Schuré, The great initiates, 1961 |
- | Charles Poncé, The nature of the I Ching, 1970 |
- | Hans Jonas, The gnostic religion, 1967 |
- | Alice Raphael, Goethe and the philosopher's stone, 1965 |
- | Ralph Metzner, Maps of consciousness, 1970 |
- | René Guénon, Le symbolisme de la croix, 1957 |
- | B. Jowett, The works of Plato, z.j. |
- | Jérome-Antoine Rony, La magie, 1968 |
- | W. Wili, The orphic mysteries and the Greek spirit, 1950 |
- | Richard Wilhelm, The secret of the golden flower, 1969 |
- | Rabbi Akiba Ben Joseph, The book of formation, 1970 |
- | Louis Gardet, La mystique, 1970 |
- | Boris Vysheslawzeff, Two ways of redemption, 1970 |
Even heb ik met de gedachte gespeeld daar, aan die wassenlijst, wat fantasienamen en -titels toe te voegen, maar ik zou mij aan harde cijfers houden en moest dus beginnen met de getalsmatige introduktie van Igitur, om middernacht, dat is het tijdstip waarom een etmaal draait, de grens tussen twee werelden, de droom die orde moet scheppen in de chaos van verschijnselen: