De Revisor. Jaargang 10(1983)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] W.B. Yeats vertaling J. Eijkelboom Varend naar Byzantium I Dat is geen land voor oude mannen. Daar liggen de jong'ren in elkanders armen, vogels in de boom - stervende generaties - aan het zingen, makreel-gevulde zeeën, zalm in de stroom, vis, vlees, gevogelte, de hele zomer vinden zij mooi wat wordt verwekt, geboren wordt en sterft. Zij zijn zo vastgeklonken in muziek dat niemand let op monumenten van onsterflijk intellect. II Een oude man is maar een nietig ding, een stukke jas rondom een stok, tenzij de ziel al handenklappend zingt en luider zingt bij elke rafel in zijn sterflijke kledij. Er is geen zangschool ook dan wat men vindt bij monumenten van een magnifieke makelij; en daarom ben ik scheep gegaan en kom tot de gewijde stad Byzantium. III O wijze mannen in Gods heilig vuur als in een gouden mozaiek gevangen, kom uit dat heilig vuur, die werveling, en leer mijn ziel dan uw gezangen, verteer mijn hart geheel: ziek van verlangen, geketend aan een stervend dier, weet het niet wat het is; ik wens mij ingelijfd bij het kunstmatige dat eeuwig blijft. IV Eens uit natuur ontsnapt, zal ik mijn lichaamsvorm nooit meer aan een natuurlijk ding ontlenen maar zulk een vorm als Griekse edelsmeden maakten van goud met goudemail erom ten einde 's keizers slaaprigheid te weren of op een gouden tak te kwinkeleren voor Byzantijnse edelman en vrouw, over wat was, wat gaat of wat nog komen zou. (1926) [pagina 73] [p. 73] Byzantium Ongezuiverde beelden van de dag gaan weg; het dronken leger van de keizer ligt te bed; het nachtelijk klinken mindert: nachtbrakerszang na de grote, kathedrale gong; een ster- of maanverlichte dom verfoeit al wat des mensen is, al wat alleen maar ingewikkeld is, het woeden en het slijk van 't menslijk bloed. Vóór mij drijft een beeld, een mens of schim, schim meer dan mens, meer beeld nog dan een schim; want Hades' haspel kan in mummie-windsels het kronkelige pad ontwinden; ademloze monden kunnen een droge ademloze mond tot d'orde roepen; ik wil het bovenmenslijke begroeten; ik noem het dood-in't-leven, leven-in-den-dode. Wonder, vogel of gouden handwerk, meer wonder dan een vogel of dan handwerk, gezet op sterverlichte gouden tak, kan kraaien als de haan van Hades, of, door de maan verbitterd, schelden, verwoed, in 't schitt'ren van zijn blijvende metaal, op de gewone nachtegaal en 't ingewikkelde van slijk of bloed. Op het keizerlijk plaveisel flakkeren 's nachts vlammen, door geen tondel verwekt en door geen storm verstoord, vlammen uit vlam ontstaan; uit bloed ontstane geesten komen daar aan en al het ingewikkelde van woede sterft, sterft in een dans, een folterende trance, een foltering van vuur die nog geen mouw verzengt. Geest na geest, schrijlings op slijk en bloed, van de dolfijn! Smidsen doorbreken de vloed, de gouden smidsen van de keizer! Het marmer van de dansvloer verbrijzelt het bitter woeden van het ingewikkelde bestel, die beelden, steeds nieuwe beelden wekkend, die zee, dolfijn-verscheurd, door gongs gekweld. (1930) Vorige Volgende