J. Eijkelboom
Yeats en Byzantium
In de privé-mythologie van William Butler Yeats neemt de stad Byzantium een belangrijke plaats in.
Yeats was zeer geïnteresseerd in paranormale verschijnselen (T.S. Eliot vermeldde met de nodige weerzin dat Yeats bij hun eerste ontmoeting, tijdens een diner, voornamelijk sprak over ‘spooks’). Ook het esoterische boeide hem mateloos, van Swedenborg tot mevrouw Blavatsky. Hij heeft het zelfs gebracht tot voorzitter of hoofdman van de Londense loge van de Hermetic Order of the Golden Dawn.
Het aardige is nu, dat Yeats geen hermetische poëzie schreef. Het esoterische was voor hem wel een nimmer opdrogende inspiratiebron, maar in zijn gedichten was hij concreet, en werd hij concreter naarmate hij ouder werd.
Zo ook met Byzantium, hoofdstad van het Oosterse Christendom en daarom een ‘holy city’. Voor Yeats was het de heilige stad van de verbeelding, zoiets als het Golgonooza van de door Yeats zo bewonderde William Blake, maar dan - alweer - concreter.
In ‘Sailing to Byzantium’, uit zijn bundel The Tower (1928), wemelt het overigens van de symbolen, en ook beelden, die we al eerder in zijn werk vinden (het beeld van de vogelverschrikker bij voorbeeld).
Het geheel is een geslaagde poging ‘to condense as out of the flying vapor of the world an image of human perfection, and for its own and not for the art's sake’, zoals Yeats het lang daarvoor formuleerde.
Het gedicht is ook geschreven in een tijd dat Yeats gebukt ging onder allerlei kwalen van de ouderdom. Het is een ‘verwerping’ van het zinnelijke en zintuigelijke leven, maar wel op een zodanige manier dat vooral het begin van het gedicht meer op een onstuimige celebratie van het leven lijkt.
Yeats herneemt het thema in ‘Byzantium’, uit The Winding Stairs and other poems (1935). De sfeer is hier somberder, de beelden zijn gekwelder, de ‘mackerel-crowded sea’ is ‘gongtormented’ geworden.