De Revisor. Jaargang 10(1983)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Antonin Artaud vertaling Hans van Pinxteren Tutuguri le rite du soleil noir Et en bas, comme au bas de la pente amère, cruellement désespérée du coeur, s'ouvre le cercle des six croix, très en bas, comme encastré dans la terre mère, désencastré de l'étreinte immonde de la mére qui bave. La terre de charbon noir est le seul emplacement humide dans cette fente de rocher. Le Rite est que le nouveau soleil passe par sept points avant d'éclater à l'orifice de la terre. Et il y a six hommes, un pour chaque soleil, et un septième homme qui est le soleil tout cru habillé de noir et de chair rouge. Or, ce septième homme est un cheval, un cheval avec un homme qui le mène. Mais c'est le cheval qui est le soleil et non l'homme. Sur le déchirement d'un tambour et d'une trompette longue, étrange, les six hommes qui étaient couchés, roulés à ras de terre, jaillissent successivement comme des tournesols, non pas soleils mais sols tournants, des lotus d'eau, et à chaque jaillissement correspond le gong de plus en plus sombre et rentré du tambour jusqu'à ce que tout à coup on voie arriver au grand galop, avec une vitesse de vertige, le dernier soleil, le premier homme, le cheval noir avec un homme nu, absolument nu et vierge sur lui. Ayant bondi, ils avancent suivant des méandres circulaires et le cheval de viande saignante s'affole et caracole sans arrêt au faîte de son rocher jusqu'à ce que les six hommes aient achevé de cerner complètement les six croix. Or, le ton majeur du Rite est justement l'abolition de la croix. Ayant achevé de tourner ils déplantent les croix de terre et l'homme nu sur le cheval arbore un immense fer à cheval qu'il a trempé dans une coupure de son sang. uit Pour en fair avec le jugement de dieu, 1947 [pagina 35] [p. 35] Tutuguri de rite van de zwarte zon En beneden, als beneden aan de bittere helling, in de wrede wanhoop van het hart, opent zich de cirkel van de zes kruisen, diep beneden, als geworteld in de aardemoeder, ontworteld aan de ontaarde omhelzing van de moeder die kwijlt. De aarde van zwarte kool is de enige vochtige plaats in deze rotsige spleet. In de Rite trekt de nieuwe zon door zeven punten vóór zijn explosie in de monding van de aarde. En er zijn zes mannen, één voor iedere zon, en een zevende man die de zon is zonder meer in blakend zwart en rood vlees. En de zevende man nu is een paard, een paard met een man die hem ment. Maar juist het paard is de zon, niet de man. Bij het losscheuren van een trom en een lange, vreemde trompet, spatten de zes man die op de grond ineengerold lagen, een voor een omhoog als zonnebloemen, geen bloeiende zonnen, maar draaiende gronden, in de lotusbloemen, en bij ieder openspatten dreunt de gong hoe langer hoe somberder en in zichzelf gekeerd van de trom totdat men eensklaps in gestrekte draf, met duizelingwekkende vaart, de laatste zon ziet komen, de eerste man, het zwarte paard met een naakte man volkomen naakt en maagdelijk op zijn rug. Na de sprong trekken zij op in slingers en meanders en het paard van bloedrood vlees danst en zwenkt zonder ophouden langs de rand van zijn rots totdat de zes man klaar zijn met het trekken van een kring rondom de zes kruisen. En de grondtoon van de Rite is nu juist afschaffing van het kruis. Als zij klaar zijn met hun omsingeling halen zij de aarden kruisen uit de grond en de naakte man op het paard plant nu een gigantisch hoefijzer dat hij gedoopt heeft in een snee van zijn bloed. Vorige Volgende