De Revisor. Jaargang 10
(1983)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Le christ aux oliviersI
Quand le Seigneur, levant au ciel ses maigres bras,
Sous les arbres sacrés, comme font les poètes,
Se fut longtemps perdu dans ses douleurs muettes,
Et se jugea trahi par des amis ingrats,
Il se tourna vers ceux qui l'attendaient en bas
Rêvant d'être des rois, des sages, des prophètes...
Mais engourdis, perdus dans le sommeil des bêtes,
Et se prit à crier: ‘Non, Dieu n'existe pas!’
Ils dormaient. ‘Mes amis, savez-vous la nouvelle?
J'ai touché de mon front à la voûte éternelle;
Je suis sanglant, brisé, souffrant pour bien des jours!
Frères, je vous trompais. Abîme! abîme! abîme!
Le dieu manque à l'autel où je suis la victime...
Dieu n'est pas! Dieu n'est plus!’ Mais ils dormaient toujours!
II
Il reprit: ‘Tout est mort! J'ai parcouru les mondes;
Et j'ai perdu mon vol dans leurs chemins lactés,
Aussi loin que la vie, en ses veines fécondes,
Répand des sables d'or et des flots argentés.
Partout le sol désert côtoyé par des ondes,
Des tourbillons confus d'océans agités...
Un souffle vague émeut les sphères vagabondes,
Mais nul esprit n'existe en ces immensités.
En cherchant l'oeil de Dieu, je n'ai vu qu'un orbite
Vaste, noir et sans fond, d'où la nuit qui l'habite
Rayonne sur le monde, et s'épaissit toujours;
Un arc-en-ciel étrange entoure ce puits sombre,
Seuil de l'ancien chaos dont le néant est l'ombre,
Spirale engloutissant les Mondes et les Jours!’
God is dood! Leeg is de hemel... | |
Christus in de hofI
Toen dan, als dichters doen, de Heer Zijn armen rank
ten Hemel hield geheven onder de gewijde
olijven, lange tijd verzonk in zwijgend lijden
en Zich verraden vond door vrienden zonder dank,
toen richtte Hij Zijn Woord op hen die wachtten neer
- zij waanden zich al vorsten, wijzen en profeten,
maar waren slapend vee, verstompt en zonder weten -
en sprak met luide stem: ‘Neen! God bestaat niet meer!’
Zij sliepen. ‘Vrienden, hebt Gij niet het nieuws vernomen?
Tot aan het eeuwig hoog gewelf ben ik gekomen;
ik ben bebloed, gebroken, dag na dag gepijnd!
O afgrond! Afgrond! Broeders, ik heb U bedot!
Het altaar van mijn offergave mist een god...
God is niet, is niet méer!’ Doch nam hun slaap geen eind!
II
Voort sprak Hij: ‘Dood is alles! En mijn verre vluchten
zijn in de melkwegen der werelden gestrand,
die wijd zijn als het leven, met zijn bloed vol vruchten,
dat zilverwitte stromen zaait en gouden zand:
alom zijn baren die verlaten grond flankeren,
verward gekolk van oceanen zonder rust...
een vage zucht beweegt de uitgezworven sferen,
maar in die eindeloosheid leeft geen geest bewust.
Ik zocht het oog van God, maar ik vond slechts de holte,
wijd, zwart en bodemloos, waarin de nacht haar volte
vergaart en met haar duister op de aarde straalt;
een boog vreemd licht omgeeft die put van duisternis,
Chaos' begin waarvan het Niets de schaduw is,
spiraal, die gulzig Tijd en Werelden vermaalt!’
| |
[pagina 32]
| |
III
‘Immobile Destin, muette sentinelle,
Froide Nécessité!... Hasard qui t'avançant,
Parmi les mondes morts sous la neige éternelle,
Refroidis, par degrés, l'univers pâlissant,
Sais-tu ce que tu fais, puissance originelle,
De tes soleils éteints, l'un l'autre se froissant...
Es-tu sûr de transmettre une haleine immortelle,
Entre un monde qui meurt et l'autre renaissant?...
O mon père! est-ce toi que je sens en moi-même?
As-tu pouvoir de vivre et de vaincre la mort?
Aurais-tu succombé sous un dernier effort
De cet ange des nuits que frappa l'anathème...?
Car je me sens tout seul à pleurer et souffrir,
Hélas! et si je meurs, c'est que tout va mourir!’
IV
Nul n'entendait gémir l'éternelle victime
Livrant au monde en vain tout son coeur épanché;
Mair prêt à défaillir et sans force penché,
Il appela le seul - éveillé dans Solyme:
‘Judas! lui cria-t-il, tu sais ce qu'on m'estime,
Hâte-toi de me vendre, et finis ce marché:
Je suis souffrant. ami! sur la terre couché...
Viens! ô toi qui, du moins, as la force du crime!’
Mais Judas s'en allait mécontent et pensif,
Se trouvant mal payé, plein d'un remords si vif
Qu'il lisait ses noirceurs sur tous les murs écrites...
Enfin Pilate seul, qui veillait pour César,
Sentant quelque pitié, se tourna par hasard:
‘Allez chercher ce fou!’ dit-il aux satellites.
III
‘O onbeweeglijk Lot, o Wachter die niet spreekt,
o kille Noodzaak!... Toeval, dat Uw schreden leidt
langs dode werelden besneeuwd in eeuwigheid,
en het heelal koelt, stap voor stap, tot dat verbleekt,
weet Gij, oorspronkelijke macht, dan wat Gij wrocht
van Uw gedoofde zonnen, kneuzende elkaar...
en spant Gij van een wereld die gaat sterven naar
een nieuwe, zekerlijk, voor eeuwig ademtocht?...
Hebt Gij, o Vader, U in mijn gevoel gebracht?
Hebt Gij tot leven macht, kunt Gij de dood verslaan?
Zoudt Gij aan 't laatste pogen onder kunnen gaan
van die door vloek getroffen engel van de nacht?...
Want ik voel mij verlaten in mijn wrede nood,
helaas! En, zal ik sterven, dan gaat alles dood!’
IV
Geen hoorde 't krijten van het eeuwig offerlam
dat aan de wereld heel zijn hart te tonen trachtte;
ineenstorting nabij, gebogen zonder krachten,
riep Hij de ene, deze loot van Sions stam:
‘Kom, Judas!’ riep Hij, ‘sluit nu vlug de koop en laat
U uitbetalen in voorspelde zilverwaarde:
in smarten lig ik, vriend, hier uitgestrekt ter aarde...
O Gij, die nog tenminste kracht hebt tot het kwaad!’
Maar Judas liep en dacht; van onvoldaanheid grauw
vond hij zich slecht betaald, hij voelde zijn berouw
en las aan elke wand de zwartheid van zijn schande...
Tenslotte sprak alleen Pilatus, Caesars wacht,
met ietwat deernis nog, de woorden onverwacht:
‘Breng hier dan, deze dwaas!’ beval hij zijn trawanten.
| |
[pagina 33]
| |
V
C'était bien lui, ce fou, cet insensé sublime...
Cet Icare oublié qui remontait les cieux,
Ce Phaéton perdu sous la foudre des dieux,
Ce bel Athys meurtri que Cybèle ranime!
L'augure interrogeait le flanc de la victime,
La terre s'enivrait de ce sang précieux...
L'univers étourdi penchait sur ses essieux,
Et l'Olympe un instant chancela vers l'abîme.
‘Réponds! criait César à Jupiter Ammon,
Quel est ce nouveau dieu qu'on impose à la terre?
Et, si ce n'est un dieu, c'est au moins un démon...’
Mais l'oracle invoqué pour jamais dut se taire;
Un seul pouvait au monde expliquer ce mystère:
- Celui qui donna l'âme aux enfants du limon.
V
En deze dwaas was Hij, die dwaas zo hoog verheven...
Vergeten Ikaros die nog klimt naar het licht,
Phaëton, nietig naast der goden bliksemschicht,
vermoorde Atys, die Cybele deed herleven!
De augur heeft het offer in de flank gekeken,
de aarde dronk zich zat aan 't bloed dat kostbaar was...
Het duizelend heelal boog drukkend door zijn as
en wankelend was berg Olympus haast bezweken.
‘Geef antwoord, Ammon Jupiter!’ klonk Caesars kreet,
‘Wie is die nieuwe god die men op aarde weet?
Als hij geen god is, dat hij dan een duivel blijk'...’
't Orakel moest het zwijgen voor altijd bewaren;
slechts Eén kon aan de wereld het geheim verklaren:
- Hij, die een ziel gaf aan de kinderen van 't slijk.
| |
Vers dorésHomme, libre penseur! te crois-tu seul pensant
Dans ce monde où la vie éclate en toute chose?
Des forces que tu tiens ta liberté dispose,
Mais de tous tes conseils l'univers est absent.
Respecte dans la bête un esprit agissant:
Chaque fleur est une âme à la Nature éclose;
Un mystère d'amour dans le métal repose;
‘Tout est sensible!’ Et tout sur ton étre est puissant.
Crains, dans le mur aveugle, un regard qui t'épie:
A la matière même un verbe est attaché...
Ne la fais pas servir à quelque usage impie!
Souvent dans l'être obscur habite un Dieu caché;
Et comme un oeil naissant couvert par ses paupières,
Un pur esprit s'accroît sous l'écorce des pierres!
| |
Gulden verzenMens, die in vrijheid denkt, waant Gij U des alleen
op aarde waar het leven blaakt in alle dingen?
Uw vrij beschikken kan de krachten in U dwingen
maar Uw verbondenheid met het heelal verdween.
Geef in het dier een geest die werkzaam is Uw acht:
een ziel is elke bloem aan de Natuur ontloken;
een liefdesraadsel rust in het metaal verdoken;
‘Bezield is alles!’ Alles oefent op U macht.
Vrees in de blinde muur een blik die U bespiedt:
Zijn Woord is ook in de materie zelf te lezen...
Voor enig goddeloos gebruik, bestem haar niet!
Verborgen woont een God vaak in een duister wezen;
en zoals ogen groeien in gesloten kassen
komt in de hardste steen nog pure geest gewassen!
|
|