De Revisor. Jaargang 10(1983)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] Eugenio Montale uit Satura (1971) De geschiedenis 1 De geschiedenis ontrolt zich niet als een ononderbroken keten van ringen die in elkaar grijpen. In elk geval zijn er vele ringen die niet houden. De geschiedenis bevat niet wat eerder en wat later is, niets dat op een zacht pitje in haar staat te pruttelen. De geschiedenis wordt niet gemaakt door wie haar kent en ook niet door wie haar niet kent. De geschiedenis baant zich geen weg, gedraagt zich eigenzinnig, verafschuwt geleidelijkheid, gaat niet vooruit en niet terug, wisselt van spoor en de richting die ze neemt is in geen dienstregeling te vinden. De geschiedenis rechtvaardigt niet en betreurt niet, de geschiedenis komt niet van binnenuit want ze betreft de buitenkant. De geschiedenis gaat niet te werk met liefkozingen of zweepslagen. De geschiedenis is geen leidsvrouw in iets dat ons aangaat. Door haar op te merken maak je haar niet méer werkelijk en méer gegrond. 2 De geschiedenis is ook niet de verwoestende bulldozer waarvoor men haar wel eens houdt. Zij laat tunnels, kelders, holen en schuilplaatsen intact. Er zijn er die overleven. De geschiedenis is ook welwillend: ze vernietigt zoveel ze kan: als ze zou overdrijven, zou het zeker nog beter zijn, maar de geschiedenis is niet van alles op de hoogte, voert niet al haar wraaknemingen uit. De geschiedenis krabt als een sleepnet over de bodem, een paar rukken en er ontkomen wat vissen. Een enkele keer stuit je op het hektoplasma van een ontsnapte en hij lijkt niet bijster gelukkig. Hij weet niet dat hij buiten is, niemand heeft het hem gezegd. De anderen, die in de sleepzak zitten, denken dat zij vrijer zijn dan hij. [pagina 67] [p. 67] Het is belangrijk om te geloven dat de mensen van morgen mensen kunnen zijn belachelijk om te denken dat de aap hoopte dat hij op een dag op twee poten zou lopen het is belachelijk om een hypotheek te nemen op de tijd en het is even belachelijk om je een tijd voor te stellen die in meer tijden is onderverdeeld en méer dan belachelijk om te veronderstellen dat er iets bestaat buiten het bestaanbare, het enige dat zich ervoor hoedt om te bestaan. De Arno te Rovezzano Grote rivieren zijn een beeld van de wrede en onpersoonlijke tijd. Gezien vanaf een brug geven ze blijk van hun onverbiddelijke nietigheid. Slechts de aarzelende inham van een moerassig biesbosje, een of andere spiegeling die oplicht tussen dicht struikgewas en boommos, kan onthullen dat het water zich net als wij van zichzelf bewust is alvorens het tot draaikolk en gierstroom wordt. Heel wat tijd is er verstreken, niets is er veranderd sinds ik aan de telefoon voor jou neuriede: ‘jij die doet alsof je slaapt’ en drie keer schaterlachte. Jouw huis was een flits gezien vanuit de trein. Gebogen over de Arno als de judasboom die het wilde beschermen. Misschien staat het er nog of is er alleen nog maar een bouwval te vinden. Van onder tot boven vol, zo zei je me toen, met insecten, onbewoonbaar. Nu biedt het ons een andere troost, een andere troosteloosheid. [pagina 68] [p. 68] Woorden Woorden weigeren, als ze ontwaken, de plaats die het meest bij hen past, geschept papier, Oostindische inkt, een omslag van leer of van fluweel dat hen aan het oog onttrekt; woorden zoeken, wanneer ze wakker worden, een plekje op de achterkant van rekeningen, op de rand van totoformulieren, op huwelijksaankondigingen of rouwbrieven; woorden vragen om niets beters dan om de warboel van toetsen op een draagbare schrijfmachine, de donkere hoekjes van een vestzak, de bodem van een prullenbak waarin ze opgefrommeld terechtkomen; woorden zijn echt niet gelukkig wanneer ze er als sletten worden uitgegooid en met donderend applaus en schande worden ontvangen; woorden geven de voorkeur aan slapen in een fles boven de blamage van te worden voorgelezen, verkocht, gebalsemd, ingevroren; woorden zijn van iedereen en tevergeefs verbergen ze zich in dictionaires want er is altijd wel een pummel die de stinkendste en zeldzaamste truffels weet op te graven; woorden geven na eindeloos wachten de hoop op dat ze eens en voor altijd worden uitgesproken en vervolgens sterven met degene aan wie ze hebben toebehoord. [pagina 69] [p. 69] Trompetgeschal het historisme dat dialektisch is materialistisch autofaag progressief immanent onomkeerbaar altijd binnen iets nooit buiten iets nooit feilbaar gemaakt door onszelf niet door vreemde rondbazuiners van kletskoek waarin alleen gekken kunnen geloven de verwondering die synthetisch is niet ideolektisch noch individueel nee universeel de honger die voedsel is voor iedereen en niemand de sprong die kwantitatief is welnee kwalitatief de hoogste hemel de graftombe thuis met alleen maar behoefte aan jezelf en niet eens omdat er iemand is die voor je zorgt en het is de ontplooiing van een moraal zonder stutten behalve de eventuele tussenkomst van een charismatisch leider zolang het duurt of van diadochen die niet minder providentieel zijn de eeuwigheid in pocketformaat economisch gecontroleerd door verantwoordelijke wetenschappers die goed in de gaten worden gehouden de dood van de bon sauvage van de opinies van de onzekere zekerheden van de verschijningen van de perioden van schaarste van het niet-functionele individu van de priester van de medicijnman van de intellectueel de triomf in het trinitarische stelsel van de ex-primaat over zichzelf over alles maar zonder de truc van de doorweekte korst in de noösfeer en van de lariekoek die wordt verkocht door de papisten modernisten of activisten van het volk met hun brutale bek! de oorlog wanneer hij progressief is omdat het geweld ervan heftig niet heftig is al naar gelang hij plaatsvindt maar het de laatste is en dat is hij altijd krachtens zijn aard zeg vertel me eens ongeëngageerde vriend heb je op dit alles iets aan te merken? vertaling Frans van Dooren Vorige Volgende