Frans Kuipers
deze vliegende schotels van de zee,
over bleke koraalsteden zwevend,
Zusters van de champignon.
Door getijdestromen voortgedreven.
: Stropen, jutten bij ontij
en oogsten op m'n akkertje.
en mooi meegenomen - dit,
wat niks wil bewijzen, voor
niets dient, niemand, nooit.
over de wateren schaatsende
wat aanwoei uit de verte:
de hartwikke, hemelsleutel, tongmunt,
zenuwzegge & dolle strotwederik.
slaapstraat, hier, heden,
in het gele veld van Volt.
| |
In zijn gesjochte kosmos ruimtevaart het elektron.
Het oog is een globe met een onbestaand werelddeel.
Werkelijkheid: Enig thema.
Ha er zijn de haarfijne duiders, hoeders van
hersenstelsels, bijbelbekjes, wijzen die zwijgen.
Er is de gestudeerde lul met zijn bul
en de malende in gestichtswitte gangen van Gil.
In bloed drumt een jungle.
In je hoofd kroont zich het licht.
Dronkenschap om nooit meer nuchter te worden,
predikt, witgemanteld, heilige fresia aan m'n raam.
niet fraaier, heer vedel,
prijs de roes maar lal niet,
mijd de meute, eer de bonnefooi.
Voor de keizer van Krotol, voor
bietenlands vogelschrik, voor
allen, voor niemand, als immer, 'n brief. -
Hoei. In de balzak zwijmelt de draak.
Hoor, in de bruine saloon, boven
het bevende glaasje de oude mompelen:
‘Hoe het heelal uitdijt, mijn brein afkalft.’
Voor jou-met-de-duizenden-namen,
mijn onbekende grootheid, voor de
bosneukers ver weg, voor hedennachts
minnaars, voor het stuifmeel liftend
Omdat alles, hoor je, alles
in brand staat en niemand kan blussen.
Omdat de klok de kamer opeet.
nog nooit gezongen, bloemstille
Voor de wolkenspinners in hun blauw paleis,
voor het komende wijnjaar, voor de dolende
koning en zijn splinterpartij, tegen de
bierkaai en vóór de wildvaart, opnieuw, m'n stem.
|
|