De Revisor. Jaargang 10
(1983)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Over Wyndham LewisHet niezen van de geestMet deze korte karakteristiek kan ik alleen een piepklein gaatje boren in het deksel op het vat vol heftig kronkelende tegenstrijdigheden dat Wyndham Lewis heette. Lewis (1882-1957) begon als schilder; in de kunstgeschiedenis staat hij bekend als de meest begaafde vertegenwoordiger van het Vorticisme, het Engelse antwoord op Kubisme en Futurisme. Hoe hij tot schrijven kwam heeft hij verteld in zijn opstel ‘Beginnings’ (1930): ‘(Mijn verhalen) waren de kristallisatie van wat ik buiten mijn bewustzijn moest houden terwijl ik aan het schilderen was. Anders zou het schilderij een slecht schilderij zijn geworden. Zo begon ik serieus te schrijven.’ Hoewel hij als beeldend kunstenaar dus strikt onliterair wenste te zijn, was hij een schrijver met een in eerste instantie visuele inspiratie. Daaruit vloeien zowel de beperkingen als de stuitende originaliteit van zijn literaire werk voort. In 1903 had hij te Parijs college gelopen bij Bergson die, zoals vroeg of laat vrijwel iedereen met wie Lewis in contact kwam, een bête noire werd. Hij stelde de filosoof verantwoordelijk voor het legitimeren van wat hij, in Time and Western Man, ‘de mystieke tijdscultus’ noemde, een verzamelnaam voor allerlei aversies: tegen het idealiseren van negers en het primitivisme in de kunst, tegen de verheerlijking van de jeugd en de infantilisering van de moderne mens, tegen revolutionaire sentimenten, allemaal tendensen die tot gevolg hadden dat het tijdloze intellect de slaaf werd van de tijdgebonden affectieve geest. De roman heeft van oudsher gezwommen in het medium tijd en de bijbehorende doodsgedachte, die voor de andere modernisten (Proust, Joyce, Virginia Woolf) een obsessie werden. Zonder tijd geen intrige, geen psychologie, alles wat de roman zo levensecht en realistisch maakt staat of valt ermee. Lewis zette het tijdselement overboord. Proza was voor hem een statisch medium. In navolging van de Futuristen publiceerde hij in zijn tijdschrift Blast typografische experimenten, zoals Paul van Ostaijen zou doen in ons taalgebied. Later behandelde hij taal zoals een schilder verf behandelt, met zwaar impasto en een geraffineerde slordigheid, en ontwikkelde een esthetica die voorschreef dat ook voor de literaire kunstenaar uitsluitend het waarneembare tot werkterrein moest dienen. ‘Niet aan de kwal die drijft op de onderaardse stroom van het “duistere” Onbewuste geef ik de voorkeur, maar aan het schild van de schildpad, of de starre stilistische geledingen van de sprinkhaan.... In een levend organisme zie ik het liefst de beenderstructuur, niet de ingewanden.’Ga naar eindnoot1 In het ‘Inferior Religions’Ga naar eindnoot2, dat ik hieronder vertaald heb, werd zijn kunstopvatting het meest pregnant verwoord. Dat zich beperken tot het drama van de buitenkant zou in het proza strikt doorgevoerd moeten leiden tot een vervelend behaviourisme, maar bij Lewis was er nogal wat verschil tussen leer en praktijk. Zijn vroege werk is niet de triomf van strijdlustig intellectualisme die je zou verwachten; het dramatiseert de tweespalt tussen het intellect en het instinct, dat doorgaans belichaamd wordt door vrouwen. Tarr, zijn eerste roman uit 1918, is het verhaal van de taaie strijd die een kunstschilder dagelijks moet leveren on niet naar zijn maîtresse te gaan. In ‘Cantleman's Spring-Mate’Ga naar eindnoot3, een kleine pastorale, probeert Cantleman de Natuur een loer te draaien. Verrassend is dat Lewis in de natuurbeschrijving waarmee ‘Cantleman’ begint, en in Tarr met zijn beschrijvingen van vrouwen (die borsten hebben als ‘speenvarkens in een slagersétalage’), door zijn satirisch geweld de zaak van de tegenpartij slechts aantrekkelijker maakt. Juist uit die ambivalentie komen zijn beste passages voort. Frans Kellendonk |
|