De Revisor. Jaargang 10
(1983)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Rita Gombrowicz ontmoet A lejandro Rússovich
| |
Uit: Witold Gombrowicz, Dagboek I, 1954ZondagMet ‘Russo’ - Alejandro Rússovich - ben ik naar de quinta van Cecilia gereden, bij Mercedes. Russo is voor mij de vlees geworden Argentijnse geniale antigenialiteit. Ik bewonder. Het hersenmechanisme - feilloos. De intelligentie - glanzend. Begrijpt alles, neemt alles op. Voorstellingsvermogen, elan, poëzie, humor. Kultuur. Vrij aanvoelen van de wereld, zonder komplexen... Lichtheid. Lichtheid hierom, omdat hij zijn troeven niet wil - niet kan? - uitspelen. Een Europeaan zou ze als een vruchtbaar land kultiveren, zou zich over zichzelf heenbuigen als over een instrument. Hij niet, hij laat zijn kwaliteiten in natuurlijke toestand bloeien. Hoewel hij in staat is uit te blinken, wil hij niet - kan hij niet? - uitblinken... Hij wil niet met de mensen strijden. Diskretie. Hij wil zich niet opdringen. Goedheid. Zijn goedheid ontwapent hem. Zijn houding tegenover de mensen is niet scherp genoeg. Hij vecht niet met ze - stort zich niet op ze. Hij bevindt zich niet ‘in de mensen’. De mens werd voor hem niet een te overwinnen hindernis, hij is de zoon van de Argentijnse losheid - want hier leeft ieder zijn eigen leven, hier vormen de mensen geen pyramide, hier gebruikt de ene mens (op geestelijk vlak) de ander niet als springstok om hoger te komen, hier is de een voor de ander (geestelijk) geen voorwerp van uitbuiting. Naast hem ben ik een wild dier. | |
Uit ongepubliceerde Dagboek-notitiesZaterdagGoya. Een stad van 30.000 inwoners aan de rio Parana, in de provincie Corrientes. Op 1000 kilometer van Buenos Aires. Hoe ben ik in Goya terechtgekomen? Zo'n acht jaar geleden stap ik met de Cubanen café La Fragata binnen in Buenos Aires en ik zie dat Adolfo de Obieta ons al zit op te wachten, vergezeld van een jonge jongen, Russo, alias Leso, alias Alejandro Rússovich - van een Servische vader en een Italiaanse moeder. Hij was goedlachs, | |
[pagina 49]
| |
waar hij trots op was, en bovendien nam hij alles met het grootste gemak op. Ik heb al eens geschreven dat in Argentinië de voortreffelijkste kwaliteiten nooit met enige pretentie gepaard gaan en hun air van superioriteit verliezen; en dat alle schoonheid van lichaam en ziel iets rustigs en zelfs beminnelijks uitstraalt, met alleen maar de bedoeling het dagelijks leven te veredelen en niet om te paraderen op de Champs-Elysées. Die Russo - wat een kombinatie van natuurlijkheid en doeltreffendheid! Wat een opnemingsvermogen en geestelijke lenigheid! Een prachtig vrije intelligentie, een bevlogen verbeelding, en wat een intuïtie! En toch, ondanks alles, was ik de ‘meester’ - God vergeve me - en niet hij; hoewel hij me zonder moeite overtrof, was hij slechts de ‘leerling’. Want de meester hoeft niet de beste te zijn, maar is degene die meester wil zijn, en in zo iemand moeten de geestelijke waarden hun onschuld verliezen, een nieuwe ‘verwildering’ ondergaan, een instrument worden van strijd, agressie, trots, verachting. Het goddelijke moet vertaald worden in het menselijke en zich als een standaard verheffen boven de lijken van de overwonnenen. Maar Russo wilde zich niet boven de mensen verheffen, eenvoudig omdat hij jong was en zich jong voelde en omdat de leidende rol de jeugd niet aanstaat, zij voelt zich meer op haar gemak aan het eind van de tafel. Ik weet het, omdat ik het zelf heb meegemaakt: de jeugd, die een waarde in zichzelf is, veracht en ontkent zelfs alle andere waarden, die zij aan haar laars lapt. Jeugd - klein, gevaarlijk woord, iemand heeft me ‘slaaf van de jeugd’ genoemd en het kostte me moeite niet rood aan te lopen... want ‘slaaf’ en ‘jeugd’ zijn bloemen van een zeer twijfelachtige lyriek die niet ver van de grafomanie verwijderd is. Maar ik moet die titel aksepteren, omdat voor mij (en misschien ook voor u, wie weet?) de jeugd een speciale god is die alle overige goden verslindt, een andere autoriteit die begiftigd is met een verschrikkelijke, destruktieve kracht - want in haar naam ontstaat in ons het streven naar het lagere. Hij heeft meegewerkt aan de vertaling van Ferdydurke en
Rita Gombrowicz met Witold Gombrowicz, juni 1969
daarna hebben we samen Het Huwelijk in het Spaans vertaald. Tijdens die moeilijke vertaling van Het Huwelijk fonkelde zijn wonderbaarlijk stijlgevoel in alle schittering. Later, in de jaren die volgden, verscheen Sergio, de jongere broer van Alejandro, student aan de Zeevaartschool, en Leso werd langzamerhand volwassen, beëindigde zijn filosofiestudie, begon medicijnen te studeren en trouwde met Rosa-Maria (een andere opmerkelijke inkarnatie van het nieuwe Argentinië). Hij, Sergio, werd een glimlachende leerling, een leerling die de meester alleen al door zijn aanwezigheid vernietigt. Tijdens de terugreis over de Rio Parana bracht ik enkele dagen in Goya door, in het grote, oude huis van de familie Rússovich - hoge salons met mooie plafonds in koloniale stijl, hal, corredor, een tuin omzoomd met bremstruiken, patio met open haard, fogon. Ik was er allerminst zeker van dat de inbreuk van mijn exotische persoon in het leven van die estancieros, de ouders van Sergio en Leso, niet met enige wanklank gepaard zou gaan. Maar ik heb geprobeerd mijn buitensporigheid met eenvoud aan te lengen - en daardoor slaagde ik erin door te dringen in het gesloten koninkrijk van de Argentijnse familie dat doordrenkt is van een diep sentiment. (...) Niet zonder nieuwsgierigheid keek ik rond en legde ik mijn oor te luisteren in Goya om mijn kennis van Alejandro aan te vullen, en al snel ontdekte ik dat het nogal doortrapt van hem was om minstens de helft van zijn leven voor mij verborgen te houden. Het was duidelijk dat zijn jeugd, evenals de jeugd van Sergio, in het teken had gestaan van het verzet tegen dit bestaan dat nauwelijks enige bekoring had (in Argentinië ontstaat de poëzie bijna altijd als protest tegen het gebrek aan poëzie) - maar tot nu toe had ik niet beseft hoe emotioneel hij aan dit alles gebonden was. Vaak zag ik hem met mensen die hij kende uit zijn jeugd, met zijn familie, zijn vrienden, zijn peettante... en een van de brieven aan zijn ouders is me in handen gevallen, vol van een tederheid die me in de keel bleef steken... Hm, zo teder ben jij dus! (Ik zou dat van die brief hier niet moeten noemen,
Rita Gombrowicz met Alejandro Rússovich, februari 1979
| |
[pagina 50]
| |
dat is een indiskretie die hij niet leuk zal vinden... maar in mijn Dagboek kan ik niet anders. De hele opzet ervan is een indiskretie - en ik moet ervan profiteren dat ik voor een publiek schrijf, om dingen te zeggen die ik niet binnenskamers zou durven zeggen.) (...) Gedurende die dagen in Goya en onder invloed van Alejandro herleefde in mij een oude rebellie - tegen de familie, tegen de moeder - en hoewel ik de groene onschuld van die bloedeloze toestand heel goed kende, greep hij me bij de keel. Ah! niet van je moeder houden! niet van je moeder houden! En het was niet vanwege de morele kasuïstiek die ik al genoemd heb. Het was eerder een imperatief van de schoonheid, van een bepaalde nieuwe schoonheid, laten we zeggen een ‘jonge’ schoonheid, die me toefluisterde: je bent lelijk als je van haar houdt, je bent mooi en nieuw, vitaal en vrij, modern en poëtisch als je niet van haar houdt... je bent mooier als wees dan als zoon van je moeder. (...) Feit is dat het niet goed gaat tussen Alejandro en mij. Onze betrekkingen lagen vroeger op het vlak van het spel. Onze vriendschap bestond uit persiflage, uit ononderbroken spel. Maar sinds enige tijd is het spel tussen ons verdwenen. Onze vriendschap is intakt gebleven, maar wat is het verband met vroeger? Ah! veel sympathie, respekt, genegenheid... maar allemaal serieus, zonder grappen, zonder grimassen... hetgeen een malaise tussen ons heeft veroorzaakt. Het is zover gekomen dat als we elkaar opbellen er stiltes ontstaan waarin we wegzakken - zodat ik me niet op mijn gemak voel tegenover hem. En als hij maakt dat ik me niet op mijn gemak voel, door die kloof, dan dringt alle mislukking van de wereld in me binnen, alle onlust... en alle rebellie die ik voelde in Goya was ongetwijfeld het gevolg van een behoefte aan heilzame grofheid. Alejandro! Ik maak gebruik van het feit dat ik publiekelijk spreek om je iets heel persoonlijks te zeggen: ik zal weldra met je moeten breken. Met tegen je keren. Je gevoelens bruuskeren. Ik kan niet hier, op het papier, iemand zijn, terwijl er ginds, in de calle Anasco, iemand is tegenover wie ik me slecht op mijn gemak voel.
Deze ongepubliceerde Dagboek-notities zijn door Gombrowicz zelf in het Spaans vertaald en aan Rússovich gegeven die ze heeft bewaard. | |
Getuigenis van Alejandro RússovichHet was in april 1946. Ik zat in café La Fragata met Adolfo de Obieta, Jose Patricio Villafuerte en Virgilio Piñera. Ik wist dat er aan de vertaling van Ferdydurke gewerkt werd. Maar van Gombrowicz wist ik alleen dat hij graaf was - waarschijnlijk een valse -, dat hij bizar was en dat hij van iedereen gebruik maakte om een paar pesos los te krijgen of zich voor een maaltijd te laten uitnodigen. Men sprak over hem vooral als persoon en niet als schrijver. Ik verwachtte dus een schilderachtige figuur toen ik hem voor de eerste keer La Fragata binnen zag komen. Hij had zijn handen in de zakken van een oude regenjas en droeg een grijze, oude en vuile hoed. Terwijl hij ons een beetje uit de hoogte groette, ging hij aan ons tafeltje zitten. Ik nam hem op: hij zag er niet arm uit. Zijn kleren vloekten met zijn gezicht en zijn zeer gedistingeerde manieren. Gombrowicz gedroeg zich niet als een kunstenaar en leek in elk geval niet op de intellektuelen die ik gewoonlijk in Buenos Aires ontmoette. Hij praatte met sarkasme en ironie over de literatuur, het leven en de mensen. Ik herinner me niet precies wat wij die avond hebben besproken. Ik lette vooral op zijn manier van praten. Ik observeerde hem zo intens dat hij het merkte en me een snelle, heimelijke blik toewierp. Daarna stond hij op om naar Rex te gaan. Ook ik stond op om me bij hem te voegen. De anderen bleven. Gombrowicz was al op het trottoir en maakte niet de indruk te weten dat ik hem volgde, maar tegelijkertijd leek hij op me te wachten zonder naar me te kijken. Ik zei tegen hem: ‘Ik wil u spreken.’ - ‘Goed, wat wilt u me zeggen?’ antwoordde hij op droge toon, alsof hij een soort schaamte voelde nu we ons onder vier ogen bevonden. ‘Ik wilde u alleen zeggen dat u de eerste persoon bent die met zo'n grote luciditeit onder woorden kan brengen wat ik zelf voel zonder het te kunnen formuleren.’ - ‘Wel, dat is normaal, omdat u jong bent, terwijl ik rijp ben. U zult bij iedereen die geleefd heeft hetzelfde voelen.’ - ‘Nee, dat is niet waar, ik ken veel intellektuelen die een hoop weten, maar u, u bent anders!’ Ik bedoelde te zeggen dat hij erin slaagde zijn originaliteit helder uit te drukken. Ik had een uniek, onvergelijkelijk, onklassificeerbaar iemand leren kennen. Ik was gefascineerd. We begaven ons naar het centrum. Zijn tred wekte een indruk van kracht en lichtheid tegelijk. Achter zijn ogenschijnlijke stijfheid verborg zich een verrassende fysieke souplesse. Ik keek er niet van op toen ik later hoorde dat hij in zijn jeugd veel had getennist. Het was al laat. We liepen nog steeds. Als ik praatte, antwoordde Gombrowicz met een enkel woord, verder zweeg hij. Plotseling zei hij onverwacht: ‘Wat zijn je plannen? Ga je ergens heen?’ Ik antwoordde: ‘Nee, ik heb alle tijd.’ Toen vroeg hij me: ‘Wil je met me meegaan?’ En we begaven ons naar de calle Venezuela, waar ik de nacht doorbracht. | |
[pagina 51]
| |
‘...een oude regenjas en een grijze, oude en vuile hoed.’
Enkele weken later zag ik Gombrowicz terug in Rex. We hebben nooit meer over onze eerste ontmoeting gesproken. Hij zei opnieuw u tegen me, zoals hij het in het vervolg altijd heeft gedaan, maar hij behandelde me op meer persoonlijke wijze. De vertaling van Ferdydurke was inmiddels beëindigd en het boek ging naar de drukker. Gombrowicz kontroleerde alles en schreef het voorwoord waarin ik als een van de talloze vertalers vermeld word. In werkelijkheid heb ik niets gedaan, ik heb alleen maar deelgenomen aan de laatste diskussies. Door me te noemen wilde Gombrowicz laten zien dat ik deel uitmaakte van de groep. We praatten veel samen. Onze vriendschap groeide. Daarna begon Gombrowicz Het Huwelijk te schrijven. Het idee om dit stuk te schrijven dateerde van lang geleden. Al tijdens de oorlog had hij eraan gedacht. Maar pas na de Spaanse vertaling van Ferdydurke kreeg het plan gestalte. Vermoeid van Ferdydurke wilde hij iets anders schrijven, in een ander genre. Hij dacht vaag aan het theater. Terwijl hij eraan werkte, vatte hij een ware hartstocht op voor zijn tekst en gaf er zich volledig aan over, schreef zonder ophouden. Soms overlegde hij met me over bepaalde situaties die moeilijk waren op te lossen. Maar over het algemeen praatte hij weinig over zijn werk, terwijl hij graag over de struktuur van het stuk diskussieerde. Hij beëindigde het eind 1947-begin 1948. | |
Vertaling van ‘het huwelijk’Enkele maanden later, lente 1948, begon ik met de vertaling van Het Huwelijk in het Spaans. De Poolse tekst bestond alleen maar in typoskript. We werkten elke avond samen in café Rex, dat ik verafschuwde. De rook maakte me suf en ik rilde als de grote ramen open werden gezet. Ik geeuwde, terwijl ik koppig naar het Spaanse woord zocht dat precies zou uitdrukken wat Gombrowicz in het Frans tegen me zei, en zelfs in het Pools - wat ik overigens niet verstond. Maar hij verklaarde me alle nuances van het Poolse woord in zijn onnavolgbare Spaans: precies, direkt, beeldend. Gesteund door zijn ervaring met Ferdydurke, zocht hij met volharding naar het woord dat hij wilde hebben. Hij had in het Spaans een zekere, soevereine stijl, maar maakte regelmatig kostelijke fouten die ik het liefst zo zou hebben gelaten. Ik denk dat mijn vertaling belangrijk is inzoverre zij het denken van Gombrowicz goed weergeeft. Tijdens het vertalen merkte ik dat hij veel belang hechtte aan het ritme van de zin. Bij bepaalde scènes begon hij zelfs te dansen. Dat was iets bijzonders, want Gombrowicz danste nooit. Met zijn, van opzij, wat stijve silhouet kon je je niet voorstellen dat hij, zoals Halina Grodzicka zei, ‘met bijvoorbeeld Radziminska een foxtrot zou dansen!’ Hij had teveel gevoel voor het belachelijke om voor anderen een figuur te gaan slaan. En toch heb ik hem zien dansen - alleen wanneer we samen thuis waren - op scènes als deze: ¿uo;Que agradable en el five o'clock del rey
Llevar un flirt liviano en forma discrecional!
¿uo;Embriaga y fascina de las mujeres el dorso
Y de los hombres el torso!Ga naar eindnoot1
Gombrowicz deklameerde de tekst met muzikale intonaties, en tegelijk bewoog hij zich op volstrekt belachelijke manier, met langzame gebaren en distorzianado. Hij overdreef opzettelijk om de misvormde stijl te suggereren van de door het slijk gehaalde waardigheid. Bepaalde replieken van Het Huwelijk moeten normaal gezegd worden, als proza; andere zijn echte versregels, zij moeten anders worden gezegd en in het boek op een speciale manier worden gezet. Het was zijn bedoeling een bijna zuiver poëtische toon te bereiken. Samen herlazen we Hamlet; Gombrowicz liet zich erdoor inspireren voor Het Huwelijk, want hij wilde situaties kreëren die symmetrisch waren aan die van Hamlet, maar op strikt formeel plan. In Rex werkten we soms met luide stem temidden van het lawaai, met opzet. We praatten hard, en als het stil werd moesten we onze stem dempen. We werkten ook tijdens onze wandelingen op de Costanera.Ga naar eindnoot2 We schreeuwden de woorden om het voortgebrachte effekt te testen. Gom browicz wilde dat het tegelijk kunstmatig en overtuigend was. In dit stuk heeft hij veel van zichzelf gelegd: persoonlijke, filosofische en politieke ideeën. Het is werkelijk een totaal drama. Toen de vertaling eenmaal klaar was (juli-augustus 1948), | |
[pagina 52]
| |
was het schrijven. van het voorwoord - dat hij onontbeerlijk achtte - voor hem de beste manier om te proberen greep te krijgen op de globale betekenis van dit omvangrijke en chaotische werk. Gombrowicz heeft alles zelf geschreven: voorwoord, kommentaren, noten, omslagtekst, alles wat in en op het boek is. In Rex schreef hij en ik hielp hem. Zijn autopubliciteit maakte deel uit van zijn persoonlijke mythologie. ‘Ik weet wat er over mij gezegd moet worden’, zei hij en hij had gelijk. Hij, die niet naar zijn verleden kon verwijzen, naar zijn werken die door de oorlog verzwolgen waren - waar kon hij op steunen? Op niets, absoluut niets. De verschijning van Ferdydurke in het Spaans was zijn eerste poging geweest om boven water te komen, maar het boek was praktisch onopgemerkt gebleven. De schepping van de mythe van een vooroorlogse Gombrowicz in Polen was noodzakelijk om in Argentinië bekendheid te verwerven. Als titel kozen we El Casamiento en niet Boda - als naam aantrekkelijker - omdat casamiento de wettelijke huwelijksvoltrekking betekent, terwijl boda betrekking heeft op de bruiloft en de festiviteiten. Na lange diskussies opteerden we voor Casamiento dat beter paste bij de strekking van het stuk. Toen het boek helemaal klaar was, begonnen we een uitgever te zoeken. Witold wilde niet bij Argos aankloppen, omdat Ferdydurke een fiasko was geworden. Dus dachten we na over de mogelijkheden die zich voordeden. We rekenden uit hoeveel het ons zou kosten als we gebruik zouden maken van de kleine uitgeverij van de Fakulteit voor Filosofie waar ik studeerde. We dachten ook aan ‘Philip Morris’, een stamgast uit Rex die een eigen drukkerij bezat en een tijdschrift uitgaf over het fokken van Herefords. ‘Philip Morris’ was een duitstalige Zwitser die leefde in Engelse stijl. Hij was elegant, serieus, punktueel en rookte alleen maar ‘Philip Morris’ - dat was heel chic in die tijd - vandaar zijn bijnaam. Hij wilde altijd schaken met Witold en hij won nooit. Nooit. Het is me niet gelukt hem over te halen El Casamiento gratis te drukken. Hij heeft ons zeer schappelijke voorstellen gedaan, maar we hadden geen cent! Zo kwam het dat Witold zich wendde tot zijn vriendin en mecenas Cecilia Debenedetti. Haar vriend ‘prins’ Stanislas Odyniec zou participeren in de kosten, maar ik geloof dat Cecilia alles zelf heeft gefinancierd. El Casamiento is in december 1948 verschenen bij uitgeverij eam die geleid werd door Cecilia Debenedetti. Dat was uitsluitend een muziekuitgeverij. In haar lange loopbaan heeft Cecilia maar twee literaire boeken gepubliceerd: een biografie van Stravinski, geschreven door een Fransman, en El Casamiento. In het laatste geval was Cecilia's enige doel Witold een dienst te bewijzen. De oplage bedroeg misschien duizend of op z'n hoogst tweeduizend exemplaren. Waarschijnlijk als gevolg van de onervarenheid van eam met dit soort publikaties, had het boek te lijden onder een slechte distributie. Ik weet nog dat ik zelf in boekhandels - vooral aan de avenida Corrientes - tien exemplaren ben gaan brengen die onder kommissie werden verkocht. Mijn vrouw, Rosa-Maria, die toen bij Cecilia werkte, vertelde me dat Sarraceno, een van de twee direkteuren, na een paar maanden in de boekhandels de stand van de verkoop wilde opnemen, maar nooit was er iemand die van iets wist. Men kon zelfs de exemplaren niet vinden, die waarschijnlijk ergens in een hoek waren gezet. Het ergste is dat er niet één kritiek is geweest, geen enkele. Noch in ‘Sur’, noch in ‘La Nacion’ (waar Gombrowicz al aan had meegewerkt), nergens! En toch ben ik zelf het boek naar de belangrijkste kranten en literaire tijdschriften gaan brengen. Een vriend van mij heeft het persoonlijk aan een medewerker van ‘Sur’ overhandigd. Geen enkele reaktie. De echte ‘ferdydurkisten’, die zich grondig hadden kunnen inzetten, waren, behalve ik, de CubanenGa naar eindnoot3, en die waren ongelukkig genoeg afwezig. De anderen, hetzij omdat ze geen enkele invloed hadden op het Argentijnse literaire leven, hetzij om andere redenen, konden of wilden zich niet inzetten. Nogal wat mensen waren gefascineerd door de persoonlijkheid van Gombrowicz, maar wie hield echt van zijn werk, wie geloofde echt in Ferdydurke? Heel weinigen, bijna niemand! En met El Casamiento was het nog erger. Als één persoon, met gewicht en prestige, er serieus voor had gevochten om het werkelijke belang van Ferdydurke onder de aandacht te brengen, zou Gombrowicz er zeker in geslaagd zijn op de een of andere manier door te breken. Maar El Casamiento is in een absolute leegte gevallen. Het stuk werd slechts door enkele vrienden en kennissen gewaardeerd. (...) | |
Verhuizing naar Calle VenezuelaDie vertaling had ons dicht bij elkaar gebracht en op een dag zei Witold tegen me: ‘RusseGa naar eindnoot4, er is een kamer vrij gekomen naast de mijne, in de calle Venezuela. Heel gerieflijk.
Kamer van Gombrowicz, 615 calle Venezuela, Buenos Aires
| |
[pagina 53]
| |
Wil jeGa naar eindnoot5 daar komen wonen?’ Ik had een kamer in ‘Luxor’, een pension in het centrum aan de calle Lavalle. Het was vlak bij mijn werk en de bohêmesfeer beviel me. Ik voelde me daar goed en ik had geen enkele zin om te verhuizen. Witold drong aan. Ik geloof dat hij er na die jaren van eenzaamheid naar verlangde eindelijk iemand te hebben met wie hij kon praten en leven. Bepaalde aspekten van mijn natuur waren hem niet ontgaan: opgewektheid, lichtheid, goedheid - hij spreekt erover in zijn Dagboek. Tegenover mijn weigering meende hij te moeten preciseren: ‘Begrijp me goed, Russe, er zal nooit meer iets intiems tussen ons zijn. Het gaat niet om een liefdesverhouding tussen twee mannen, dat is van een al te slechte smaak.’ Ik antwoordde dat dat mijn bezwaar niet was, maar dat ik het naar mijn zin had in ‘Luxor’. Ten slotte heb ik me toch laten overhalen. Gelukkig! Gelukkig, omdat ik ontdekte dat hij gelijk had gehad. We konden diskussiëren, wandelen, boeken uitwisselen, plannen maken. Mijn behoefte aan vriendschap werd ruimschoots vervuld. Gedurende de eerste jaren was ik werkelijk gelukkig. En hij was ook gelukkig met mij, ik kan het verzekeren, maar op zijn gesloten manier natuurlijk, zonder het ooit te laten blijken. Ik keek daar niet van op, ik wist dat hij een beetje droog en afstandelijk was in de uitdrukking van zijn gevoelens. Het pension aan de calle Venezuela werd beheerd door een Duitse. Frau Elsa - zo noemden we haar - had vanaf haar vertrek uit Duitsland in 1925 de kost verdiend met het onderverhuren van kamers van haar grote naast elkaar gelegen woningen. Aan de calle Venezuela had zij zo'n tien onderhuurders, op de eerste verdieping. Haar huurders waren allemaal Duitsers, behalve wij twee. Het waren merendeels arbeiders,
Achter het linkerbalkon de kamer van Gombrowicz
verder enkele ambtenaren en kleine kooplieden. Frau Elsa was een ‘goede Duitse’, vaderlandslievend, maar geen nazi. Vanaf het begin nam Witold tegenover haar een wat koele, neerbuigende, onaangename houding aan. Frau Elsa van haar kant zei, als ze over Witold sprak, nooit ‘mijnheer’ maar ‘este Polaco’. Zij mocht hem evenmin. Het was een grote, sterke, dappere vrouw, maar tegelijk was ze heel verlegen. Omdat ze bang was voor Witold, wendde ze zich tot mij als ze hem iets te verwijten had. Ik deed altijd dienst als tussenpersoon. De kamer van Witold was tamelijk groot, met een klein balkon aan de straatkant. De mijne was klein en ontving geen licht. Wij waren de enigen die ontbijt kregen in het pension. Witold had stellig deze speciale behandeling bedongen. Omdat hij laat opstond, zelfs toen hij op de Banco Polaco werkte, verving dat ontbijt voor hem de lunch, en op die manier spaarde hij een maaltijd uit. Frau Elsa bracht koffie met melk, brood, een klontje boter en een hardgekookt ei. Dit wat karige rantsoen was altijd onderwerp van diskussie tussen hen. Ze durfde niet rechtstreeks een verhoging van de huur te vragen en voelde zich uitgebuit. Dus beknibbelde ze beetje bij beetje op het ontbijt, waarop Witold tegen haar zei: ‘Waarom geeft u me elke dag wat minder koffie met melk?’ Daarna vervolgde hij aan mijn adres: ‘Denk je dat er grenzen zijn aan haar gierigheid?’ We mochten gebruik maken van de keuken, maar we deden het niet. Behalve voor de maté die ik soms wilde drinken - Witold nooit! Het was een barbaarse gewoonte, zei hij, goed voor de Indianen. Hij heeft er nooit van willen proeven. Witold verheimelijkte het feit dat hij bij een Duitse woonde. Zijn neef Gustave Kotkowski had dat pension voor hem gevonden in 1945. Het was schoon, goedkoop en dicht bij het centrum. Witold woonde er tot zijn vertrek naar Europa in 1963. Achttien jaar lang! Het was waarschijnlijk om de Polen dat hij de nationaliteit van Frau Elsa verborgen hield; tenminste de eerste tijd. De oorlog was juist voorbij. Daarna verscheen in 1951 zijn Trans-Atlantisch in ‘Kultura’, een tijdschrift dat door zijn landgenoten in Buenos Aires gelezen werd.Ga naar eindnoot6 Als wij toevallig zijn Poolse vrienden ontmoetten, paste ik er wel voor op de naam van Frau Elsa te noemen. (...) | |
Spel of vriendschapOm terug te komen op mijn persoonlijke relatie met Witold - men verweet mij soms dat ik teveel aan hem onderworpen was. Dat hij me wilde overheersen, wist ik. Maar ik aksepteerde het omdat het praktisch de enige manier was om met hem in relatie te staan. En het kon alleen maar omdat ik jong was. Ik was 21 jaar toen ik hem leerde kennen. Ik vatte onze vriendschap niet op in termen van onderwerping en overheersing, maar eerder in termen van anderszijn. Ik aksepteerde hem volledig zoals hij was. En ik leerde van hem, ontwikkelde me, evolueerde. In zijn NotitiesGa naar eindnoot7 definieert Wi- | |
[pagina 54]
| |
told onze vriendschap al te simplistisch: hij zegt dat hij de meester was, ik de leerling. Het was veel gekompliceerder en genuanceerder. In het begin moesten we ons in bepaalde opzichten aan elkaar aanpassen, de stijl van onze vriendschap bepalen. Het eerste karakteristieke feit dat me voor de geest komt is zijn gebruik van het woord pavo (idioot). Witold had altijd de gewoonte om bijnamen te geven, vooral aan jonge mensen, waarmee hij bepaalde belachelijke trekken van hun persoon onderstreepte. Op een dag begon hij me publiekelijk ‘pavo’ te noemen, iets wat hij nooit deed als hij alleen met me was, in het dagelijks leven. Eerst was ik verrast, daarna slecht op mijn gemak. En omdat Witold er almaar mee doorging, raakte ik in een staat van ingehouden woede. Hij merkte dat en deed er nog een schepje op. Op een avond zagen we in een café aan de avenida Corrientes een man die vastte om geld te verdienen. Hij bevond zich in een soort kristallen doodkist die aan het plafond was opgehangen. Dag en nacht kon het publiek ‘Urbano el ayunador’ gadeslaan en kontroleren of hij vastte. De man intrigeerde ons meer en meer. We gingen elke dag naar hem kijken, ook al moesten we een peso betalen (voor ons was dat duur). Bij een van die bezoeken herinnerde ik me opeens een verhaal van Kafka waarin ook iemand vast, maar uit gebrek aan eetlust. Aan het eind van het verhaal, als niemand zich meer voor hem interesseert, wordt hij met het afval opgeruimd. Ik vertelde die geschiedenis aan Witold, die me antwoordde: ‘No sea pavo.’ Ik trok wit weg van woede en zei tegen hem: ‘Als je me nog één keer zo noemt, is dat het einde van onze vriendschap.’ Witold keek zo onthutst dat ik er bijna spijt van had zo scherp te hebben gereageerd. Met een rood hoofd en glimlachend zei hij: ‘Maar Russe, maak je niet kwaad, ik had nooit gedacht dat je zo gevoelig, zo kwetsbaar was!’ Nooit meer heeft hij die houding tegen mij aangenomen. In plaats van mezelf op te vreten had ik hem natuurlijk op dezelfde wijze kunnen behandelen. Maar ik was niet in staat met humor te reageren, en ik denk dat ik gelijk heb gehad. Als je elkaar alleen maar plaagt, dreigt de vriendschap oppervlakkig te blijven. Tijdens zijn filosofische diskussies met Gomez, of zijn literaire diskussies met Dipi, ontstond er een steekspel, een parodie op het duel die, van buitenaf gezien, aanlokkelijk was. Maar wie eraan deelnam moest altijd meer zijn manier van verdedigen en zich uitdrukken in de gaten houden dan de werkelijke inhoud van zijn denken. Het werd een spel. Tussen ons twee was er geen wedijver, maar een harmonie die gebaseerd was op de uitwisseling van ideeën. Als een van onze diskussies geanimeerd verliep, zei Witold altijd: ‘Motus animi continuus’. Dat was volgens hem de formule van Cicero voor dit soort geestelijke verstandhouding. | |
ImitatieDoor Witolds sterke persoonlijkheid waren er mensen in zijn omgeving die hetzij zijn denken, hetzij zijn gedrag, hetzij
Interieur van Gombrowicz' kamer, uit de herinnering getekend door Mariano Betelú in 1973
zijn gevoelens imiteerden, en vaak imiteerden (en imiteren) zij hem slecht, omdat in hen een obsessie voelbaar was; bij mij was dat anders. Ik imiteerde hem openlijk en legde er al mijn akteertalent in. Ik heb altijd mimetalent gehad. Vroeger, op het Jezuïetenkollege, had ik groot sukses met het imiteren van mijn leraren en van de rektor, de markies de Castillejos, een soort asceet. Maar met Witold was ik, vreemd genoeg, degene die de ernst vertegenwoordigde, terwijl hij de clownsrol vervulde. Dat verhinderde me overigens niet hem onbeschaamd in het bijzijn van iedereen te imiteren, wat mijn vrienden in Rex in alle staten bracht. Jong als ik, wilden ze zich doen gelden, en ze dachten dat ik afstand deed van mijn persoonlijkheid, mijn oorspronkelijkheid. Maar voor mij was het niet meer dan een spel en ik was er verrukt van. Op de eerste plaats had ik de voldoening sukses te hebben met mijn rol als akteur, en vervolgens voelde ik me niet verplicht een persoonlijkheid voor te wenden die ik nog niet had. Het was misschien een vorm van luiheid. Toch had ik een sterke behoefte me net als iedereen te doen gelden, maar ik dacht tijd te winnen door hem te imiteren, ik kon wat ademhalen. Het was onweerstaanbaar! Bovendien was ik oprecht tegenover de anderen en mijzelf. Witold was voor mij een buitengewoon iemand. Dus wat was er logischer dan te proberen precies als hij te worden, dat wil zeggen mijn afhankelijkheid te tonen, mijn begrip en mijn fascinatie, op | |
[pagina 55]
| |
een misschien wat overdreven manier. Ik herhaal: mijn houding was oprecht. Door de imitatie treed je in de andere persoon ‘binnen’ en begrijpt die beter. Dat herinnert me aan het verhaal van Edgar Allan Poe ‘De gestolen brief’, waarin een kind bij een spel steeds wint doordat hij zijn tegenstander perfekt imiteert. Door hetzelfde gezicht te trekken als de ander wekt dat kind in zijn hart en in zijn geest de gevoelens en gedachten op van zijn tegenstander. De imitatie heeft ook verwantschap met het psychodrama dat het aksent legt op de omkering van rollen. Door Gombrowicz te imiteren veranderde ik van rol. Witold lachte om mijn toneelspel. Ik imiteerde hem nooit op een karikaturale manier, ik ging nooit te ver. Door zijn toon, zijn manier van kijken, zijn gebaren over te nemen, kon ik de gedachten van Witold uitdrukken in plaats van de mijne. Ik was ‘bekleed’ met Gombrowicz. Ik ging zelfs zo ver dat ik zijn gedachten voortzette, en dat vooral maakte hem aan het lachen. Maar tegelijkertijd voelde hij een zekere gêne als hij zag dat hij zo voor de anderen te kijk werd gezet. Natuurlijk was het een wat ongemakkelijke en ook belachelijke situatie. Toch deed ik het alleen als de ambiance zich ertoe leende, bijvoorbeeld tijdens de diskussies in Rex. Als iemand een radikaal standpunt innam en de diskussie ‘vastliep’, begon ik à la Gombrowicz te praten en de diskussie nam een onverwachte wending. Ze riepen: ‘Maar hoe kun je zo slaafs zijn? Je hebt geen trots!’ Ze beledigden me. Als ze me hadden kunnen slaan, hadden ze het gedaan. Maar ik vond het fantastisch! Hoe is dat begonnen? Moeilijk te zeggen. Waarschijnlijk tussen ons tweeën, als we alleen thuis waren. Soms kwam Witold mijn kamer binnen, terwijl hij hardop enkele versregels van Mickiewicz deklameerde. Ik hoorde hem in stilte aan. Wat later deed ik de deur van zijn kamer open en ik herhaalde, op precies dezelfde toon, bijna dezelfde Poolse woorden (die ik niet begreep). Witold riep uit: ‘Maar Russe, wat doe
Van links naar rechts: Witold Gombrowicz met Alejandro Rússovich, Rosa-Maria Rússovich en Sergio Rússovich voor het Casa Rosada in Buenos Aires, 1950
je nu?’ En hij lachte. Of ik vertelde hem bijvoorbeeld mijn avonturen met meisjes van de universiteit. Ik was er zeker van in dit of dat geval goed te handelen, maar Witold was onmiddellijk een andere mening toegedaan en raadde me het tegenovergestelde aan. Om zijn argumenten te weerleggen ging ik voort precies te zeggen wat ik wilde zeggen, maar met de stem, de toon en de gebaren van Witold. Ik verdedigde mijn eigen standpunt, maar alsof hij het formuleerde. Het was een empirische manier van imiteren. Maar in het dagelijks leven was ik niet geobsedeerd. Later heb ik het nog wel eens gedaan als ik alleen was. Als ik een psychologisch of intellektueel probleem had en niemand om erover te praten, dan maakte ik een paar gebaren die leken op die van Witold en ik praatte hardop zoals hij zou hebben gedaan. Meestal vond ik dan snel de oplossing. | |
zijn invloedZijn invloed? Die vraag is verkeerd gesteld. Gombrowicz heeft me persoonlijk geholpen en hij helpt me nog steeds. Maar als ik moet spreken over zijn invloed, kan ik zeggen dat die negatief is geweest. Altijd negatief. Gombrowicz is voor mij een absolute grens geweest. Ik stond tegenover hem als tegenover een muur. Geen passieve ontkenning, maar een aktieve. Hij leek me altijd te willen vernietigen. Ja, zo ervoer ik zijn aanwezigheid: als een aktieve ontkenning, een rusteloos op de proef stellen van mijn waarheid, mijn persoonlijkheid. Hij wilde de ander overheersen. Hegel heeft gezegd dat ontwikkeling op het vlak van de geest alleen maar het gevolg is van ontkenning, dat de ontkenning de werkelijke scheppende kracht is. Tegenover Witold moest ik in mezelf de kracht vinden zijn ontkenning te overwinnen. Dat was vaak heel stimulerend. Als ik spreek over mijn imitaties, over de verschillende wijzen waarop ik omging met zijn Vorm, dan heb ik het over de stimulerende, dynamische kant van die konfrontatie met de ontkenning. Gombrowicz is voor mij altijd de inkarnatie geweest van een menselijke waarheid die over het algemeen onder de goede zeden en de konventies verborgen blijft. Als het me lukte zijn aanvallen te overwinnen, voelde ik me vernieuwd en sterker. Maar op het moment zelf was ik nergens meer en leed ik eronder. Zijn ontkenning manifesteerde zich door de totale afwijzing van mijn ideeën en opvattingen. Ik zeg niet dat het een konstant drama was, maar wel een altijd aanwezige strijd in onze vriendschap. Na die zo verrijkende, zo uitzonderlijk harmonieuze jaren begon de lucht toch te betrekken tussen ons. Witold verweet me ‘hem te verwaarlozen’. Inderdaad verwijderde ik me gaandeweg van hem. Op de eerste plaats ging ik niet meer naar Rex. Ik speelde geen schaak, en omdat onze groep uit elkaar was gevallen - vooral om politieke redenen - had het voor mij geen zin meer erheen te gaan. En vervolgens had ik Rosa-Maria ontmoet die al snel een belangrijke plaats in mijn leven innam. Witold reageerde op mijn verwijdering | |
[pagina 56]
| |
met lichtgeraaktheden en verwijten. Zij hadden geen betrekking op mijn leven (dat had hij nooit gekund noch gedurfd), maar hij maakte aanmerkingen over details, bijvoorbeeld over probleempjes met het pension die met Frau Elsa geregeld moesten worden. Zijn houding tegenover mij werd oppervlakkig, alsof we niet een heel verleden achter ons hadden van diepe vriendschap en totale solidariteit. Indertijd werd ik geïrriteerd door al die kleine dingen. Maar in werkelijkheid stonden ze voor andere, belangrijker zaken. Nu ik mijn verleden met meer helderheid overzie, kan ik de redenen van ons gedrag verklaren. Ik verwaarloosde hem, omdat ik me in de grond voelde afgewezen. Ten eerste hadden we onze vriendschap nooit goed gedefinieerd; tegenover de anderen moest het absoluut verborgen blijven dat we samen leefden, want anders zou men denken dat... En ook voor onszelf verborgen we de werkelijke betekenis van onze vriendschap. Wij wisten hoe het tussen ons begonnen was en hoe wij hadden afgezien van een zekere intimiteit, om onze vriendschap mogelijk te maken. Maar Witold wilde er nooit over praten tenzij via zijn Dagboek en zonder me ooit te noemen. Ik wist dat hij zich op een bepaalde manier tot mij richtte en ik kon zo enkele beelden opvangen die onze situatie konden verhelderen. Maar nooit hebben we daarover een werkelijk oprecht gesprek gehad. Voortdurend voelde ik dat gebrek aan helderheid. We maakten bijvoorbeeld plannen voor de toekomst: een woning kopen of huren met een lening bij de bank, of misschien naar Europa gaan. Maar die plannen werden niet gerealiseerd. Ik zag niets konkreets. Ik was moe van de frustratie op het vlak van de gevoelens. Ik wenste meer helderheid en waarheid tussen ons. Een andere verklaring die nu bij me opkomt is dat hij me buiten veel dingen hield, bijvoorbeeld buiten alles wat met Poolse kwesties te maken had. Daarover praatte hij niet met me, evenmin trouwens over de Polen in Buenos Aires. Alleen bij toeval heb ik er een paar leren kennen. Hetzelfde geldt voor sommige Argentijnen waar hij me nooit mee in kontakt heeft gebracht, zoals Mastronardi, Roger Pla, Ernesto Sábato, etc. Pas na Witolds vertrek naar Europa heb ik bijvoorbeeld Sábato leren kennen. Dus moest ik me wel buitengesloten voelen. Ten slotte verborg hij alles voor me dat betrekking had op zijn erotisch leven, op zijn ‘privé’-wereld. En toch waren we echte vrienden. We deelden alles: het geld, de moeilijkheden, de problemen met zijn gezondheid. Ik deed al het mogelijke om hem bij te staan. Hij van zijn kant stond altijd klaar om mij onder alle omstandigheden uit de nesten te helpen. Maar het meest geheime en meest menselijke deel van zijn leven ging schuil achter een ijzeren gordijn. Ik had er behoefte aan zijn hele persoonlijkheid te leren kennen. Meer dan eens heb ik aandrang op hem uitgeoefend me over zijn ‘Retiro’Ga naar eindnoot8 te vertellen - overigens zonder hem ooit vragen te stellen. Ik was trouwens op de hoogte. Maar ik wilde hem gewoon beter begrijpen. Tevergeefs. Zoals hij me het beste van zichzelf had gegeven, verborg hij die dingen die hij negatief achtte. Dus hield ik van mijn kant de gevoelens voor mijn familie verborgen; ik verborg veel voor hem omdat ik wist dat hij hetzelfde deed. Witold had de gewoonte met hartsaangelegenheden de draak te steken. Toen mijn gevoelens voor Rosa-Maria serieus werden, begreep hij dat hij van toon moest veranderen. Hij besefte tot zijn verrassing dat ik hem alleen zou kunnen laten, er vandoor gaan... We waren op een kritiek punt van onze vriendschap beland en we hadden ons absoluut moeten uitspreken. In plaats daarvan schreef Witold me een brief die hij in mijn kamer gooide. Die brief was zo hard en zo pijnlijk dat ik me de bewoordingen niet exakt herinner; waarschijnlijk omdat ik haar voor altijd uit mijn geheugen wilde bannen. Het ging om een definitieve breuk. Hij maakte bruutweg en voor altijd een eind aan onze vriendschap. Het was een reaktie op mijn toenemende verwijdering, een reaktie die werd ingegeven door een gevoel van eenzaamheid en ongetwijfeld ook door zijn trots. Onder de verwijten die hij me in die brief maakte over het feit dat ik hem ‘verwaarloosde’, voelde ik één enkel, echt, niet geformuleerd verwijt: dat ik hem verraden had. Ik begrijp nu dat hij van mij een absolute toewijding verwachtte. Ik was wanhopig, ontredderd over die zo
Witold Gombrowicz en Alejandro Rússovich in de haven van Buenos Aires, september 1951
| |
[pagina 57]
| |
radikale beslissing. Ik had met hem willen praten, ik bereidde zinnen voor, maar ik viel stil in zijn aanwezigheid. Ik was te geëmotioneerd. Natuurlijk omdat het er niet zozeer om ging te praten, alswel om zijn besluit te veranderen. Want ik kon geen stap terug zetten, ik had me op een andere weg begeven. Ten slotte slaagde ik erin hem te zeggen niet zo'n extreme houding aan te nemen. We hebben ons met elkaar verzoend, omdat hij begreep dat ik eronder leed. Onze vriendschap kon behouden blijven, zei hij, op voorwaarde dat mijn houding tegenover hem niet zou veranderen. En dat bleek mogelijk. Ik verliet de calle Venezuela en ik trouwde met Rosa-Maria in september 1953. Hij kwam regelmatig bij ons eten. Rosa-Maria aksepteerde niet alleen die situatie, maar ook de persoon van Witold. Maar ook al bleef mijn vriendschap met Gombrowicz plezierig, ‘er ontstonden stiltes tussen ons’, zoals hij in zijn Notities schreef, en het was onmogelijk ze te vullen. Ik voelde een soort groeiende weerstand tegen hem. Hij kwam regelmatig bij ons, ik ging hem soms opzoeken in Rex, maar we hadden elkaar veel vaker kunnen zien. Gedurende die laatste tien jaar voor zijn vertrek naar Europa, in 1963, stonden we sympathiek tegenover elkaar. Maar ik voelde geen behoefte om hem te zien en dat was voor mij een onbegrijpelijke zaak. Ik had de gedachte aan zijn eenzaamheid volkomen in mezelf geblokkeerd. Ik had niet zozeer de indruk hém te hebben verraden (zoals hij in zijn brief had gesuggereerd), maar op een bepaalde manier mezelf te hebben verraden door me af te wenden van wat tot dan toe de zin van mijn leven was geweest. Ik voelde me schuldig, gebrandmerkt, geïsoleerd. Dat waren heel moeilijke jaren. Mettertijd heb ik geprobeerd mijn houding te veranderen, maar dat zou een te lang verhaal worden. Ik heb Witold zorgvuldig buiten mijn problemen gehouden. Hij heeft er nooit iets van geweten. Ik ben me normaal met hem blijven gedragen. Maar ik wist dat hij in het hart zat van wat ik in mezelf niet kon verhelderen en oplossen. | |
Het vertrekIk wist al sinds enige tijd dat Witold weg zou gaan. Ik ging hem vaker opzoeken dan gewoonlijk. Hij had me gevraagd iets in zijn kamer te komen halen. Het was heel melancholisch, omdat Witold kennelijk dacht dat hij nooit meer naar Argentinië terug zou keren. Hij ging ‘het terrein verkennen’ - dat was zijn uitdrukking - om te zien of hij in Europa zou kunnen wonen. Zijn vertrek leek me definitief. Die indruk werd vooral gewekt door bepaalde details. Hij had bijvoorbeeld zijn platenspeler en zijn weinige meubels tot zijn terugkeer bij vrienden kunnen onderbrengen. Nee. Zijn houding was die van iemand die gaat sterven en die afstand doet van wat hij bezit: dit is voor de een, dat is voor de ander. Ik ging dus de twee kleine boekenkasten halen die ik indertijd in elkaar had gezet (ze staan nog steeds bij mij). Ik hielp hem de boeken op een sofa te leggen. Tijdens die momenten voelde ik dat dit de laatste gelegenheid was hem iets te zeggen, ik wist niet wat. Ik voelde nog steeds zeer sterk de behoefte die kloof die er tussen ons gebleven was te vullen. Misschien heeft hij dezelfde behoefte gevoeld, want we waren heel hartelijk tegen elkaar. Maar we hebben alleen over konkrete dingen gesproken: het ticket, de boot, wat niet al. Nerveus, vermoeid als hij was, leed hij diep van binnen, maar hij liet alleen maar kleine fysieke ongemakken blijken. Hij gaf me de datum van zijn vertrek en vroeg me te informeren naar het exakte uur, ‘want met die boten weet je 't nooit’. Ik telefoneerde dus naar de scheepvaartmaatschappij. Ze hebben me kennelijk verkeerd ingelicht. Ik was van plan ruim op tijd te komen om de boot de laten zien aan mijn zoon Adrien die toen zes jaar was, maar toen we bij de haven kwamen, bewoog de boot al zachtjes, de trossen waren losgegooid. Adrien hield me bij de hand en we begonnen door de menigte te hollen, de hele kade langs. We probeerden Witold te ontdekken op de boot, vanwaaraf in het geschreeuw en de verwarring duizenden serpentines werden gegooid. Ik heb hem niet kunnen ontdekken. Adrien was erg teleurgesteld. Witold was zijn peetoom. Ik heb een van die serpentines gepakt, alsof het de laatste band was die ik met hem kon hebben. We hebben de boot nog een ogenblik nagekeken, daarna ben ik met heimelijke tranen, die ik voor Adrien verborgen hield, naar huis teruggegaan.Ga naar eindnoot*
vertaling Paul Beers |
|