| |
| |
| |
Chr.J. van Geel
Over de grenzen van de zee
Meer dan van jou hou ik van je eenzaamheid,
aan wat je aan kaal land beleeft.
Ik zal je lichaam zijn, ik zal je dragen,
ik ben de kleinste en alleen door jou
bemind - wat het ook zijn mag, moeder, kind,
ik zal het zijn, ik ben de laatste.
Liefde is mooi wanneer bestaan zijn zin krijgt,
wanneer kieskeurigheid niet langer kiest,
wanneer genot in vol geduld genoten,
wanneer genot zijn ongeduld verliest.
| |
Portret van een zoon
Ontspannen doet hij aan zijn moeder denken
die het ook niets schelen kon
en werkzaam aan zijn vader
| |
Terug
De zon die onder was gegaan
rees op uit schemering en in
haar schijnen kwam ze om en ik
in haar hernomen glans met haar.
| |
Oeverstruik
Om zich aan struiken te verwarmen
dik in diep groen niet roerloos meer
zie ik een struik een struik omarmen,
een voet optillen en verschoven
zich steels weerspiegelen in het meer.
Bijgaande keuze van veertien gedichten werd ontleend aan een nagelaten typoscript, dat de titel draagt ‘Over de grenzen van de zee’.
E. de Waard & D. Cartens
| |
| |
| |
Mis-orientatie
Naar sprieten met te tellen bladeren
ging ik staan luisteren - zij zwegen stil.
Het ruisen van de grote boom verweg
woei breeduit tegemoet over het veld.
| |
Oude abeel
Ik heb hem aangeraakt omdat hij ruiste,
mijn oor dicht aan zijn stam gelegd,
hij trilde in zijn boombast,
| |
In bos
er hout, verlegt zich blad.
denkt na, niet te geloven
dicht zit wat zucht blad na.
| |
Jacht
Er kwamen 's ochtends paarden langs
en paarden langs en paarden langs,
het net werd rondom dichtgehaald.
| |
Omgang
Niet om ga ik met wat je namen geven kan
of noemt met man en paard of optelt als een som -
integendeel, met niets, met iets dat mij in mij,
dat mij in haar, ook als het tegenstaat, bevalt.
| |
Samen
Nu wij de nacht bezwoeren
niet te verroeren, spoelde
| |
Vlier
Je moet vroeg opstaan voor je ziet
het gratievolle van de vlier,
het sierlijke, de overdaad,
het groen nog grijs van jeugd, de bloem,
het witte bolstaan van verdriet.
| |
|
|