De Revisor. Jaargang 10(1983)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Leo Vroman Moire Biezen van maanlicht vallen door de jaloezieën. De spelende kinderen golven er zebra's van en knipperen van hun strepen die zo nu en dan strelende zich verknopen in hun liezen opengaan in hun gebogen knieën of tussen hun billen worden ingezogen. Buiten spartelen de ruisende veren van de klapperpalmen zilverzwart. Hun schaduwen elkander kruisende creëren reuzenvlerken die verward wegvluchten weg zijn en weer zuchtende terugkeren. Onder de opaal verschilferende zee schuiven parelmoer geschubde dieren. Eindeloos weerspiegelende wieren wuiven en wiegelen daar tegen mee. Waar hun bestaande lijnen andere raken vliegen en vergaan gemaande draken. Gemaande of gewaande draken. De zandbank is geribbeld van het verwaaien. De wind rilt van de nachtgezangen. De klanken worden langzaamaan drie lange strengels twee daarvan draaiende om een een andere om twee wuift daar tegenin en daardoor mee. Aldoor worden vormgeluiden even tot hoogliederen in en weggeweven. Biezen van maanlicht fijn en krom als haren geworpen en verbogen door de palmblaren strepen de speelgenootjes op het strand en stromen van hun rugjes neer als zand tussen hun billen gretig opgezogen. De zee vervliest tot parelmoer gevlerk van waaiers waar ze het water slaan. Maar van het golven van de opalen baren moet hun spelen in voorzichtig paren en bedolven worden overgaan. En in het kruisen van hun zilveren kringen staat iets onleesbaar groots dat groots verstomt als de nacht bloedt en de zon opkomt. Wij zijn zo vaag als maan in water brekend als een beeld door vlammen opgericht nee door een vlucht van snijpunten getekend want die vervliegen sneller dan het licht. Vorige Volgende