De Revisor. Jaargang 10
(1983)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Marita Mathijsen
| |
[pagina 61]
| |
ingrepen per geval of meer in het algemeen verantwoordt aan zijn lezers. Naast de materiële kant van het uitgeven (de eigenlijke teksteditie) is er ook de inhoudelijke kant. Historische teksten functioneren niet meer optimaal. Het is de taak van degene die een heruitgave verzorgt, om intermediair te zijn tussen verleden en heden, en de tekst zó toe te lichten dat de lezer niet tot afwijzing van oude teksten kan komen louter door het feit dat hij bepaalde taalvormen niet meer begrijpt of een gebrek aan kennis van de maatschappelijke context heeft. Met andere woorden: een commentator moet proberen een oude tekst zó te plaatsen dat een hedendaagse lezer hem min of meer kan lezen alsof het een hedendaagse tekst was. Om dat te bereiken zal de commentator zich in het verleden moeten verplaatsen: hij zal zich moeten realiseren wat de vroegere lezer méér wist dan de lezer van nu, en op dat verschil zal hij zijn toelichtingen moeten afstemmen.
Hoe ziet nu de praktijk van het editeren en becommentariëren van historische teksten eruit in Nederland? Al met al een droevige zaak. Van alle grote auteurs uit het verleden, zonder één uitzondering, ontbreken verzamelde edities van hun werken die de toets van wetenschappelijkheid zouden kunnen doorstaan.Ga naar eindnoot2 Bloem, Leopold, Van Ostaijen, Slauerhoff, Couperus, Multatuli, Bilderdijk, Vondel, Hooft, Huygens, Bredero, géén heeft een volledige wetenschappelijke uitgave die zowel wat de tekstverzorging als de commentaarverzorging betreft goedkeuring zou verdienen als men internationale criteria voor goede edities zou hanteren.Ga naar eindnoot3 Immers, een wetenschappelijke editie hoort volledig te zijn, zowel in de weergave van de verschillende drukken en handschriften, als in het opnemen van alle materiaal van een schrijver (ook tijdschriftpublikaties dus), en bevat daarbij tekstverduidelijkende commentaren en annotaties.Ga naar eindnoot4 Natuurlijk zijn er verschillende mooie uitgaven tot stand gebracht. De schitterende historisch-kritische Bloem-editie uit Utrecht is een wetenschappelijke prestatie van de eerste rang.Ga naar eindnoot5 Maar het is geen volledige uitgave: Bloems proza ontbreekt, evenals zijn jeugdwerken en een aantal gelegenheidsverzen. De aangekondigde Leopold-editie, die ook onder auspiciën van Utrechtse geleerden staat, zal waarschijnlijk onovertrefbaar worden, maar bevat alleen poëzie: geen verzamelde werken dus.Ga naar eindnoot6 Borgers' volledige Van Ostaijen-uitgave in vier delen van proza en poëzie is zeer verzorgd wat het tekstgedeelte aangaat, maar bevat geen commentaar.Ga naar eindnoot7 Over de zogenaamd volledige Couperus-uitgave bij Van Oorschot zijn al veel kwade woorden geschreven en men kan daar verder over zwijgen, vooral nu er toch plannen zijn om werkelijke verzamelde werken te gaan maken.Ga naar eindnoot8 Aan Multatuli's oeuvre wordt sinds 1950 gewerkt. Het direct literaire gedeelte is klaar, de uitgave van brieven en documenten nog niet.Ga naar eindnoot9 Op de wetenschappelijke status kom ik straks terug. Wat Vondel betreft: zijn verheerlijking in de negentiende eeuw, doorlopend tot ver in de twintigste, heeft er toe geleid dat de grote Katholiek in de jaren dertig in Nijmegen een aparte leerstoel toegewezen kreeg waar een andere katholiek op mocht plaatsnemen om hem te bestuderen. De editie die mede daardoor van de grond kwam, is een voor die tijd voortreffelijk werk. Hoewel het tekstdeel nog steeds bruikbaar is, moet het commentaar inmiddels zeker als verouderd beschouwd worden.Ga naar eindnoot10 De grote Hooft moet het stellen met een facsimile-editie.Ga naar eindnoot11 Al in 1968 kondigde Tuynman in zijn Proeven van tekst en commentaar voor de uitgave van Hoofts lyriek een volledige wetenschappelijke uitgave aan, maar verder dan deze proeve is het niet gekomen.Ga naar eindnoot12 Als doekje voor het bloeden zijn er wel enige deeledities en tekststudies over Hooft verschenen, en de facsimile-editie met alle gedrukte werken is op zich natuurlijk toch ook een uitgave van belang. Gelukkig mag men zich wel prijzen met de meesterlijke editie van Hoofts brieven door H. van Tricht.Ga naar eindnoot13 Plannen voor een volledige Huygens-uitgave zijn voorzover ik weet zelfs nooit gemaakt: er is alleen een negentiendeeeuwse bundeling gedichten door Worp.Ga naar eindnoot14 Uit onze tijd zijn er alleen enkele deeledities, bloemlezingen en tekststudies. Aan de Bredero-editie wordt constant gewerkt door een keur van geleerden. Zowel commentaar als tekstbezorging hebben wetenschappelijke pretentie. De resultaten zijn echter sterk verschillend per deel, afhankelijk van de toevallige editeur. Voltooid is de uitgave nog niet.Ga naar eindnoot15 Goede deeledities zijn minder zeldzaam. Ik noemde al Bloems Gedichten en Hoofts Briefwisseling. Een recente mooie uitgave is de Sara Burgerhart van BuijnstersGa naar eindnoot16, en zo is er nog wel het een en ander tot stand gebracht, met name op het gebied van de middeleeuwse letterkunde waar men niet met het verschijnsel ‘volledige werken’ te maken heeft. Als we het terrein van de zuiver wetenschappelijke edities verlaten en eens kijken naar wat populairder studie-uitgaven met wat minder nadruk op de tekstgeschiedenis en wat meer aandacht voor de commentaar, zien we naast de doorsnee deeltjes uit de reeksen Panthéon, Nederlandse klassieken en Zwolse drukken en herdrukken, wel enige geslaagde pogingen om historische werken in een maatschappelijke context te plaatsen, zoals de uitgaven in de reeks Populaire literatuur en Literatuur en maatschappij.Ga naar eindnoot17
Een van de armoedigste perioden wat tekstuitgaven betreft, is de negentiende eeuw vóór de tachtigers. Zoals Fokkema in 1976 al constateerde: het ontbreken van betrouwbare edities uit die tijd is onrustbarend.Ga naar eindnoot18 Daarbij moet men wel in het oog houden dat het nog niet lang geleden is sinds die eeuw heruitgaven met commentaar nodig heeft gekregen: tot voor enige decennia kon haar literatuur nog zonder toelichting | |
[pagina 62]
| |
gelezen worden. Wanneer een tekst precies verschuift naar het historische gebied is ongewis: het lijkt mij sterk afhankelijk van de mate van fictionaliteit: hoe meer ‘fictioneel’ een tekst, hoe minder die afhankelijk van commentaar is: brieven, dagboeken en dergelijke hebben eigenlijk al direct toelichting nodig, romans kunnen wat langer mee, poëzie heel lang. In ieder geval is het nu zo, dat er bijna geen negentiende-eeuwse tekst meer zonder toelichting gelezen kan worden. De meeste teksten uit de vorige eeuw die verkrijgbaar zijn in de boekwinkel, zijn gemakzuchtige bloemlezingen, samengesteld zonder scrupules ten opzichte van de basistekst, slecht gecorrigeerd, toegelicht zonder enig besef van een historische context. Het abominabelst gaat in dit opzicht uitgeverij Veen te keer in de Amstelpockets. Profiterend van het feit dat de auteursrechten toch verlopen zijn, kort men in, herspelt men op een manier die verder gaat dan het schrappen van een klinker in de dubbele oo of aa of het weglaten van de -ch in mensch. Om toch wat aan toelichting te doen, verklaart men makkelijk op te lossen woordproblemen, maar zaken die werkelijk enige achtergrondkennis nodig hebben, laat men onvermeld. Voor het eerste gebruikt men zonder bronvermelding vroegere edities. Er zou moeiteloos een strafdossier van aan te leggen zijn, maar Veen kan niet voor een tuchtcollege gedaagd worden aangezien hij geen pretenties aanvoert: hij publiceert leesedities, en die staan buiten de wet. Anders ligt dat bij de uitgevers van de snobistische reeks Bibliotheek der Nederlandse Letteren (Elsevier). Onder een raad van advies bestaande uit de HH. Fens, Lissens en Sötemann verscheen hier het een na het andere boekwerk, stevig in linnen gebonden en gedrukt op mooi papier, duidelijk mikkend op koesteraars van een welogende boekenkast: zo kregen de lezers de beschikking over onder andere Hadewychs Visioenen, Hoofts Historiën, Emants Inwijding en de Camera Obscura, de Max Havelaar en de Sara Burgerhart. Alles vlot herspeld, meestal nauwelijks een tekstverantwoording, een minimum aan commentaar en een maximum aan pretentie - uitgezonderd een enkel deel dat wat degelijker in elkaar zit. Weliswaar is de serie bestemd voor een breed publiek en valt dus onder de categorie leesedities, maar dat is geen excuus voor drukfouten, onderschatting van behoefte aan achtergrondinformatie of voor slordige verantwoording van de tekstkeuze. Er was geen Consumentengids voor lezers nodig om hier een kopersstaking te forceren: bij De Slegte en bij uitverkopen in warenhuizen ziet men de delen aangeboden voor bedragen ver beneden de papierprijs, - en nog slinken de stapels niet. De serie is inmiddels gestaakt, maar een enkel deel is weer te koop in een nieuw, goedkoper omslag. Er zijn uitgevers die de problemen ontlopen door facsimileuitgaven, al dan niet met inleidingen of nawoorden, op de markt te brengen: naar mijn mening niet de verwerpelijkste oplossing als er op korte termijn behoefte is aan een tekst en er geen tijd, geld of editeur beschikbaar is om een echt nieuwe uitgave te maken. Een bijkomend voordeel kan zijn, dat de lezer het werk onder ogen krijgt zoals de toenmalige lezer het las. Interessant is dat vooral als een bepaalde tekst opschudding verwekt heeft: Goethes Werther bijvoorbeeld. Het ligt voor de hand dat in zo'n geval de eerste druk als basis dient. De laatste tijd wordt facsimile-druk ook toegepast voor wetenschappelijke edities, zoals Buijnsters Sara Burgerhart die naast elkaar in kolommen de reprint van de eerste druk en de annotaties geeft. Uiterst overzichtelijk, maar niet visueel mooi is het resultaat: een te drukke bladspiegel en per pagina grote verschillen in de zwarttinten van de letters.Ga naar eindnoot19 Uitgevers die systematisch negentiende eeuw in hun fonds stoppen, vindt men bij de deftige reeksen: Nijhoffs Nederlandse Klassieken en het Klassiek Letterkundig Panthéon van Thieme in Zutphen. De boekjes van deze uitgevers zien er oud, grijs en bedaard, kortom weinig aantrekkelijk uit. De keus van de titels is over het algemeen risicoloos: afgestemd op de literatuurlijst van de gemiddelde M.O.-student: Kinker, Ter Haar, D.J. van Lennep, Potgieter. Uitgever Nijhoff probeert de laatste jaren wat eigentijdser uit de hoek te komen en heeft een neojugendstilomslag om de klassieken geplakt: een weinig overtuigende face-lift als er geen veranderde inhoud is. Hoe de deeltjes verder samengesteld zijn, hangt sterk af van de individuele editeur: tendens is in ieder geval álles wat samenhangt met schrijver en tekst toe te lichten, en dat is altijd teleurstellend binnen het bestek van zo'n uitgave. Het betekent van alles een beetje: beetje biografie, beetje literatuurgeschiedenis, beetje stijlstudie, beetje comparistiek, beetje teksteditie, beetje struktuuranalyse sinds de zestiger jaren, beetje receptie-esthetica sinds de jaren zeventig, en binnenkort waarschijnlijk beetje auteurspoetica. Vakmanvoortrekker op dit gebied is P.J. Buijnsters: voortreffelijke, doodserieuze, doodsaaie uitgaven. Een uitzondering is zijn uitvoerige Sara Burgerhart: die heeft wel iets van het adembenemende dat sommige Duitse heruitgaven hebben; ik denk aan de grafisch sublieme historisch-kritische Hölderlin van Sattler bij Roter Stern VerlagGa naar eindnoot20, aan volledig verantwoorde leesedities van grote auteurs die gebaseerd zijn op de wetenschappelijke editie, zoals de nieuwe Novalis.Ga naar eindnoot21 Ook op het gebied van studie-edities vindt men schitterende voorbeelden in Duitsland: Heines Deutschland. Ein Wintermärchen is van een helder commentaar over de politiek uit de relevante jaren voorzien, met een afzonderlijke instructie voor Oostduitse studenten omdat deze een andere achtergrondkennis hebben dan de Westduitse.Ga naar eindnoot22 Het zou makkelijk zijn om ter illustratie een paar notoir slechte Nederlandse edities aan een onderzoek te onderwerpen, maar hoe deplorabel de toestand werkelijk is, blijkt wel als van de twee beroemdste boeken uit de negentiende eeuw de uitgaven die op dit moment in de handel zijn vergeleken worden: Max Havelaar en Camera Obscura. | |
[pagina 63]
| |
Manuscript van Multatuli's Max Havelaar met de ingrepen van de hand van J. van Lennep. Multatuli-museum Amsterdam. Foto UBA
Links: Eerste druk van de Max Havelaar (1860) in de bewerking van J. van Lennep
Rechts: Vierde druk van de Max Havelaar (1875): ‘Eerste door den auteur herziene uitgaaf’.
| |
[pagina 64]
| |
Van de Max Havelaar zijn zes edities verkrijgbaar. Zoals bekend verliep de geschiedenis van dit boek in het kort als volgt: in 1860 kwam de eerste druk uit, die door Jacob van Lennep bewerkt was tegen de wil van Douwes Dekker in. Daarvan verscheen in 1860 nog een onveranderde herdruk, en in 1871 kwam de derde druk uit. Pas met de vierde druk in 1875 kon Douwes Dekker zich bemoeien. Hij had echter niet de beschikking over het oorspronkelijk manuscript. Uit zijn geheugen herstelde hij ingrepen van Van Lennep, nam een aantal wijzigingen over (de hoofdstukindeling en enige stijlverbeteringen) en voegde commentaar toe. In 1881 verscheen de laatste door Douwes Dekker herziene druk (de vijfde), de zogenaamde ‘Ausgabe letzter Hand’. Veel later werd het manuscript teruggevonden met in rode inkt de wijzigingen van Van Lennep: hiervan maakte Stuiveling in 1949 een uitgave die de ‘nulde druk’ genoemd wordt.Ga naar eindnoot23 Een goede editie zou die uit de Volledige Werken moeten zijn. Stuiveling heeft echter een gecompileerde tekst gemaakt. Basistekst was die van 1875, en daar waar het hem mooier leek, heeft hij varianten uit de nulde en de vijfde druk ingevoegd. Deze ingrepen zijn wel verantwoord achterin het deel, maar het lijkt mij onnodig te zeggen dat een compilatietekst wetenschappelijk gezien alleen verantwoord is, als men te maken heeft met het ontbreken van bepaalde tekstgedeelten. Spellingwijzigingen geeft Stuiveling heel summier aan: ‘de spelling werd door schrapping van e, o en ch, en door enkele kleine veranderingen méér, in overeenstemming gebracht met de thans gevolgde schrijfwijze’.Ga naar eindnoot24 Wat voor een komisch effect zo'n aanduiding bij een kwaadwillende lezer kan hebben, demonstreer ik aan het woord gebocheld: . Wat de commentaarverzorging betreft, meen ik dat Stuiveling veel te summier is. Hij geeft alleen een alfabetische lijst annotaties achterin zijn boek, met voornamelijk vreemde woorden en namen. Veel problemen uit de Max Havelaar zijn echter niet alfabetisch te vangen: historische achtergronden, toelichtingen over Javaanse gewoonten etc. Los op de markt is de nulde druk, ook uitgegeven door Stuiveling bij Van Oorschot. De tekst heeft twee pagina's inleiding en twee pagina's nawoord: volstrekt onvoldoende.Ga naar eindnoot25 Vreemd genoeg had de éérste nulde druk (1949) veel uitgebreider commentaar, maar het lijkt erop dat Stuiveling of Van Oorschot de verkoop van de Volledige Werken hebben willen stimuleren door de nulde druk minder aantrekkelijk te maken. Bij de Nederlandse Boekhandel in Antwerpen is een uitgave toegelicht door Bots verkrijgbaar, herspeld en gecompileerd, wat op deze wijze aangegeven wordt: ‘Wij achten het overbodig hier volledige verantwoording af te leggen van deze kleine wijzigingen’.Ga naar eindnoot26 De inleiding is summier, maar bevat wel de voornaamste kwesties rond de Max Havelaar. De goedkoopste uitgave is die bij Donker te Rotterdam van editeur Huygens. De laatste druk is van 1979. De literatuurlijst blijkt echter maar tot 1960 te gaan: alle belangrijke publikaties van daarna (Hermans, Spigt, Van 't Veer) ontgaan de koper van deze pocket dus. Het voorwoord is kort, maar wel informatief. Annotaties zijn er weinig. De tekst is gecompileerd naar 1881, herspeld en gemoderniseerd.Ga naar eindnoot27 Bij De Slegte kan men zich een redelijke Havelaar-editie verwerven: die van Sötemann in de Bibliotheek der Nederlandse Letteren. Basistekst is hier weer 1881, en ook hier is herspeld en gemoderniseerd, inclusief het schrappen van uitgangen ‘behalve daar waar ze stilistische betekenis hebben’.Ga naar eindnoot28 Ik zou niet graag beweren dat er dús plaatsen zijn waar de uitgangen géén stilistische betekenis hebben. Deze uitgave geeft een behoorlijke literatuurlijst en een fiks aantal annotaties. Ook hier zijn manco's aan te wijzen, maar discussie daarover zou zich in ieder geval op het niveau van verschil in opvatting over leeseditie en studie-editie afspelen. Sötemann licht bijvoorbeeld het befaamde ravijn dat achter Havelaars huis gelegen is niet toe, en de passage kan alleen geduid worden als men weet dat ravijn voor vallei gebruikelijk was. Zo kan men ook het eerste hoofdstuk van de Max Havelaar, waarin Droogstoppel over onwaarheden op toneel en in de literatuur doorzaagt, alleen op waarde schatten als men weet dat Droogstoppel alleen verwijst naar derderangstoneel en leesbibliotheekwerk. De tekst heeft hier sociologische implicaties (‘wie las wat in de negentiende eeuw’), psychologische of werkingsesthetische (de lezer wordt voorbereid om zelf niet de ontkoppeling literatuur/waarheid te maken), biografische (athans volgens Paul van 't Veer in zijn Multatuli-biografie was Douwes Dekker een lezende veelvraat in zijn jeugd) en men zou kunnen verwijzen naar later werk Woutertje Pieterse. Behalve de verwijzing naar negentiende-eeuwse triviaalliteratuur zaken die in een studie-editie thuishoren, maar denkelijk niet in een leeseditie. Bij Veen kwam nog een door M. Stapert-Eggen toegelichte uitgave op de markt. Basistekst 1881 en ook herspeld. Veel annotaties zijn zo banaal dat ze ook bij scholieren alleen maar lachlust kunnen opwekken: cassette: kistje, koffertje; rêve aux millions: miljoenendroom; rekening-courant: lopende rekening; de Schrift: de bijbel.Ga naar eindnoot29 Samenvattend: op de nulde druk na zijn er alleen maar herspelde leesedities van de Max Havelaar op de markt: geen studie-editie, laat staan een wetenschappelijke uitgave. De zes herdrukken zouden tot vier teruggebracht kunnen worden. En toch: welke uitgever zou niet het water in de mond lopen bij de gedachte een paralleldruk van dit boek te mogen maken waarbij in een oogopslag de nulde, eerste, vierde en vijfde druk vergeleken kunnen worden?
Met de Camera Obscura is het een even treurige zaak. De drukgeschiedenis van de Camera is zo mogelijk nog ingewikkelder dan die van de Max Havelaar. Beets heeft de betrekkelijk dunne eerste druk van 1839 geleidelijk aan uitge- | |
[pagina 65]
| |
breid tot de omvangrijke Camera die wij kennen. Bij zijn leven kwamen eenentwintig drukken uit, en over de tweeëntwintigste van 1903 heeft hij nog gecorrespondeerd met zijn uitgevers. Uitbreidingen en wijzigingen in de volgorde van de opstellen vonden plaats in 1851 (toegevoegd werden onder andere ‘De Familie Kegge’ en ‘Gerrit Witse’), in 1854 (‘Teun de Jager’, ‘Vooruitgang’) en in 1871. Bij mijn weten is er nooit een tekstvergelijking gemaakt van de opstellen uit de verschillende drukken, maar het is zeker dat er een groot verschil tussen de eerste druk en de ‘Ausgabe letzter Hand’ bestaat. Vier edities zijn momenteel verkrijgbaar. Er is een eenvoudige Prisma-pocket zonder toelichtingen, herspeld en met een inhoud naar 1851.Ga naar eindnoot30 Een even eenvoudige, maar wel prijziger editie is bij Van Oorschot uitgekomen met twee pagina's inleiding door R. Nieuwenhuys. Zoals gebruikelijk bij deze uitgever zonder jaar van uitgave. De inleiding is getekend 1968. Geen annotaties, herspeld en tekst naar 1851.Ga naar eindnoot31 De enige complete Camera werd als een Veen-paperback herspeld uitgebracht door M. Stapert-Eggen. Voor haar annotaties gebruikte ze zonder bronvermelding een schooluitgave uit de jaren twintig (Acket). Het notenapparaat is enerzijds weer teveel (geste: gebaar; demon: duiveltje; reciteren: voordragen; bleekveld: grasveld waarop de was te bleken wordt gelegd), anderzijds ontbreekt echt historische informatie over de standenmaatschappij en de studentenwereld.Ga naar eindnoot32 Bij De Slegte kan men (maar ik zou het niemand aanraden) nog kopen een Camera uit de Bibliotheek der Nederlandse Letteren, ingeleid door (volgens de titelpagina) prof dr ir H. Mol. Irritanter inleiding heb ik zelden gelezen. Het geheel lijkt meer op een ontboezeming dan op een historische studie. Het begint met de prent tegenover de titelpagina die een gravure genoemd wordt maar dat duidelijk niet is. Vervolgens komt er verkeerde informatie over Beets' zwarte tijd die slechts tot 1836 gelopen zou hebben en worden er twijfelachtige verbindingen tussen Beets' dagboek uit de studententijd en de Camera gelegd. Zo meent Mol dat de volgende twee passages met elkaar in verband gebracht moeten worden: in het verhaal van ‘De Familie Stastok’ draagt Oom Stastok nog altijd de korte broek ‘zodat men in de gelegenheid is de welgevormde kuiten te bewonderen’. In Beets' dagboek treft men over zijn vriend W.G. Brill de volgende passage aan: ‘Voorstel van Brill [...] De kniebroek bij deze gelegenheid gedragen, openbaart in verrassende mate de dikte der kuiten van dezen kleinen persoon’. Mijns inziens geeft de eerste passage als connotatie: Stastok is ouderwets en ijdel, en de tweede: vriend Brill draagt normaal geen korte broek, een voorstel (soort proefpreek) is een ouderwetse aangelegenheid waarbij je verplicht een bepaald costuum moet aantrekken, Brill heeft - wat onhandig - zijn kuiten opgedikt zoals gebruikelijk was bij dit costuum. Mol concludeert aan de hand van deze passages dat Beets zijn vriend in de Camera bespottelijk maakt: ‘Daar sta je dan met je mooie kuiten’.Ga naar eindnoot33 Mij lijkt de overeenkomst gezocht. Annotaties vindt Mol niet echt nodig: de leesbaarheid van de Camera zou er niet dramatisch onder lijden als er af en toe een woord niet thuisgebracht kon worden. Beets zelf was een tegenstander van noten bij een tekst, en dat gebruikt Mol als argument om zich daar ook niet aan te bezondigen. Wel gaf Beets toelichtingen op de Camera uit in een apart boekje: Na vijftig jaar (1887). Deze ophelderingen verwerkt Mol in... noten! Over de tekstsamenhang, die zeer rommelig is, spreekt Mol nauwelijks: eigenlijk een herdruk van de opstellen uit de derde druk (1851) in de volgorde van de eenentwintigste (‘Ausgabe letzter Hand’) met weer een spelling van nu.Ga naar eindnoot34 Mols slotepiloog is het citeren waard: ‘Lezing van de Camera Obscura in onze overspannen tijd is rustgevend, misschien wel omdat de intriges uiterst eenvoudig en doorzichtig zijn, om niet te zeggen tam. Maar zij dienen slechts om achtergrond te verlenen aan de mensentypen die de Camera bevolken. Die Camera-typen zijn nog niet uitgestorven. Wij zien ze nog om ons heen in onze naaste omgeving. Hoe vaak zien wij ons zelf?’Ga naar eindnoot35 Voor wie wél noten wil, verwijst Mol naar de overgeannoteerde Acket-editie van voor de oorlog; en die kan nu alleen nog maar als vermaak op feestjes en partijen dienen.Ga naar eindnoot36 Kortom: voor de Camera Obscura is niet eens een redelijke leeseditie beschikbaar.
Waar liggen nu eigenlijk de oorzaken van de ellende? Bij de uitgevers die geen risico's nemen: ze kiezen alleen voor teksten uit de canon en alleen voor niet al te uitgebreide commentaren. Uitzonderingen zijn er wel: Coutinho en het Huis aan de drie Grachten zijn mij bekend als uitgevers die wel iets aandurven. Bij de lezers: er zijn te weinig echte fijnproevers die alleen goede waar willen kopen en daar extra geld voor over hebben. Bij de overheid: is er geen fonds voor een soort ‘Museum voor teksten’ en er is nog steeds geen teksteditiebureau. De subsidiegevers realiseren zich te weinig dat ook literatuur ‘gerestaureerd’ moet worden, wil zij niet tot ruïne vervallen. Bij de editeurs: er is een gebrek aan mankracht; Nederland is klein, het aantal kenners van een periode is op de vingers van een hand te tellen. De editeurs die er zijn werken te positivistisch: men verzamelt alles in plaats van eclectisch te werk te gaan. Met te weinig mensen wil men te veel. Daarbij is de echte editeur een schizofreen die enerzijds het karakter van een boekhouder moet hebben om alle kleinigheden te noteren en te verantwoorden, anderzijds de grote geniale greep om de grote historische lijnen aan te brengen en te kunnen besluiten details weg te laten. Wetenschappelijk gezien zijn er geen gemeenschappelijke uitgangspunten geformuleerd: men werkt te individualistisch. | |
[pagina 66]
| |
Er zijn enige oplossingen voor de problemen bedenkbaar, zonder dat ik overigens de illusie koester dat er snel een verandering tot stand kan komen. In 1976 klaagde Fokkema over het volstrekt gebrek aan editie-eenheid in Nederland.Ga naar eindnoot37 Nu, in 1983 is de chaos nog even groot. Het enige opmerkelijke verschil is, dat inmiddels de eerste historisch-kritische editie verschenen is. Verbetering van de situatie valt mijns inziens in ieder geval te verwachten van een striktere scheiding van de editiesoorten. De wetenschappelijke, historisch-kritische editie kent geen compromis: die hoort volledig te zijn in weergave van alle publikaties en de verschillende versies daarvan, en in commentaar voorzover die direct met de tekst te maken heeft. Het kan verstandig zijn losse delen uit te geven, zodat verouderde stukken vervangen kunnen worden en toevoeging van nieuw materiaal mogelijk is. Natuurlijk is de historisch-kritische editie alleen de investering van mankracht en kapitaal waard, als het om een belangrijk auteur gaat en interessante tekstgeschiedenissen. Studie-edities zouden veel meer dan tot nu toe gebruikelijk is, doelgericht mogen zijn. Minimumeisen zijn een betrouwbare tekst (dus niet herspeld en alleen ingrepen als de bron fout is), een verantwoording van de tekstkeuze (welke druk is waarom gebruikt), een becommentarieerde literatuurlijst waarmee de lezer verder kan als hij zich in bepaalde aspecten wil verdiepen, en tekstannotaties. De commentaar kan zich heel eclectisch op één aspect van de tekst richten. Uiteindelijk doel van de heruitgave moet zijn een herstel van de historische context (of van een specifiek gedeelte daarvan) van de lezer op wie de tekst zich indertijd richtte. Afhankelijk van de lezersgroep die de editeur nú wil bereiken, stelt hij vast waar de historische afstand begrip in de weg staat, en daarop stemt hij zijn toelichtingen af. De editiepraktijk zelf zou er mee gebaat zijn als er meer in teams gewerkt zou worden. Vooral het vergelijken van drukken en het bewerken van manuscripten vraagt om veel en verschillende mankracht: wat de een over het hoofd ziet, valt de ander op. Tijdbesparend voor editeurs en commentatoren zou het zijn, als er een studiezaal bestond waar al de referentiewerken, oude encyclopedieën, oude en nieuwe woordenboeken, oude kranten en tijdschriften enzovoorts voor het grijpen stonden. Een pleidooi dus voor de oprichting van een editiecentrum met bibliotheek waar een aantal bekwame Neerlandici samen zouden werken. Sinds enige tijd voert de Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen inderdaad een discussie over het oprichten van een editiebureau, en er zijn voorlopig fondsen beschikbaar gesteld daarvoor. Mocht dit bureau in staat blijken de mankracht en het kapitaal te vinden die nodig zijn om dergelijke edities te vervaardigen, dan staat de historische literatuur een gouden toekomst te wachten. De mankracht zal misschien het minste probleem gaan vormen: met het toenemend aantal werkloze academici zou de nu nog imaginaire stoep van het bureau al vol moeten staan. Wat het kapitaal betreft vrees ik echter dat, nu er alom aan de wetenschap zoveel geld ontroofd wordt, een dergelijk project met wat zakgeld afgescheept zal worden.Ga naar eindnoot* |
|