Daar staat hij, de rode hand geheven, de uniformbroek op zijn enkels, schreeuwend, maar het lijkt alsof de woorden later komen dan zijn mondbewegingen.
‘Du hast es so gewollt! Du hast geredet und geredet und nur drauf gewartet! Nichtwahr...?’
Ze zwijgt.
‘Nichtwahr?!?’
Zij laat haar hoofd opzij rollen. Het bos is zo donker geworden van wat er gebeurd is.
‘Sag etwas!’
Hij hijst zijn broek op, met de niet geschonden hand. Van de andere drupt bloed in het gras.
‘Bitte Machteld, sag etwas...’
Ik kan niet meer praten, denkt ze. Ik zal nooit meer kunnen praten.
Hij loopt weg. Bij de bomen draait hij zich om en maakt een onhandige buiging.
‘Verzeihen Sie, gnädiges Fräulein...’
Ze wacht tot het geluid van de laarzen is opgegaan in het ruisen van de bomen. Dan opent ze haar mond, ademt uit en laat haar stembanden samentrekken. Er komt geluid. Ze proeft de houten spatel waarmee de huisarts de tong naar beneden drukt.
Dan springt ze op en rent terug naar het dorp. Ze moet zich wassen, onmiddellijk wassen. Ze neemt het paadje achter de huizen en gaat de schuur binnen die als magazijn wordt gebruikt. Ze vergrendelt de deur en loopt naar het kraantje.
Er is geen bloed. De vagina heeft zich gesloten en zich verborgen in het schaamhaar. Zie je wel, denkt ze, hij wil het juist, die enge mond daar beneden perst de lippen op elkaar omdat hij die kikkervisjes niet los wil laten, o nee, dat was het niet, een rib van de man, daar ging het niet om, o nee, God heeft zijn mond tussen onze benen geperst, zijn baardige oude mannenmond, dat hij via onze verkrachte onschuld alle mannen van de wereld af kan zuigen, dat is het, niets anders.
Ik moet het koud maken daarbinnen, ijs en ijskoud, dan zal het wel sterven.
Ze trekt de gescheurde onderbroek weer aan.
Ze houdt haar hoofd onder de kraan om het braaksel uit de haren te wassen. Dan gaat ze op een stapel dozen zitten. ‘Pineapples of California’ staat erop. De natte pieken plakken in haar gezicht, haar kruis is ijskoud.
Door het raampje ziet ze haar vader, die in de woonkamer de boeken bijhoudt, en haar zusters, die steeds hun onnozele, maar zo opgewekte gesprekken moeten onderbreken als in de winkel de bel is gegaan.
Ze kan zich niet meer voorstellen dat ze tussen hen in staat.
Later, als de lampen zijn ontstoken, staan de gezichten ongerust. Er wordt druk heen en weer gelopen, hoewel de winkel allang dicht moet zijn. Zelfs moeder is naar beneden gekomen, ze praat met vader, die vertwijfeld de handen heft.
Jaren geleden heeft iemand net zo de handen geheven. Een hand was rood, er liep bloed langs.
Vader komt tenslotte naar buiten om zijn brommer te halen.
De drie zusters zitten om de tafel, de handen gevouwen vóór zich. Moeder is weer naar boven verdwenen.
‘Ik heb haar nog zo gewaarschuwd, een Duitser...’
Eén barst in huilen uit: die van de etaleur. Als ze van houding verandert, weerklinkt de korrelige cementen vloer. Om haar heen de geuren van waspoeder en meel. Pineapples of California!
Daar beneden is het weer zo warm geworden. Het koestert.
Ze wast zich opnieuw.
Als het licht wordt gaat ze naar binnen, reageert niet op al de bezorgde en woedende vragen, en gaat achter de toonbank staan. Geen klant die iets aan haar kan merken.
's Middags vraagt ze haar vader vrijaf, trekt haar zondagse kleren aan en loopt naar de grens. Ze wacht kalm bij de slagboom. Er wordt gefluisterd en gelachen in het kantoor. Dan komt een douanier naar haar toe en zegt dat Helmut bij de dokter is, hij heeft iets aan zijn hand.
De volgende middag staat ze er weer.
Hij komt uit het kantoor alsof hij eruit geduwd wordt. Zijn hand is verbonden. Hij slentert naderbij, maar gaat niet tegenover haar staan. Hij krabt geconcentreerd een roestschilfer van de boom.
‘Wir müssen heiraten’, zegt ze.
Een auto stopt naast hem. Hij controleert de paspoorten en laat de achterbak openen. Ze moet opzij stappen als de boom omhooggaat. Hij draait hem omlaag. Achter haar rug komt het tegenwicht omhoog. Ze kijken samen de auto na.
‘Ich bringe mich um’, zegt ze.
Hij tuurt bedachtzaam in de verte, gaat dan het kantoor weer in, in het voorbijgaan een collega groetend.
Ze wacht, maar hij komt niet meer terug.
Hij kijkt haar na, uit een raam op de eerste verdieping. Ze loopt langzaam, gebogen, de duim gekromd om de