Brief van Maarten 't Hart, criticus
Mijn lieve moesje, voor je óok gaat slapen
vlij ik mijn wijsneus aan je willig oor,
want ik die sneller zwam dan God kan gapen
zaag in die toon mijn lieve lezers door.
Ach moesjelief, ik voel me maar zo nietig
(alleen bij Sartre vergeleken dan),
ik voel maar raak, en vind me in-verdrietig
dat ik niet nóg meer reddend zwammen kan.
Ik zwam nu hele dagen, hele weken
in hoogste huis- en tuin- en keukendrift,
want Hanneke mag vloeiend sanskriet spreken,
maar ik spreek morgen vloeiend spijkerschrift.
Ach moesjelief, ik bén geen kleine kleuter
die alsmaar zeurt van ik vergeel me zo!
Ik vergeel heel een pers met mijn geleuter!
Wie míj slikt gaapt geheel op míjn niveau.
Ik zwam Mijn Bladen vol, per dag en meter.
Met aardig heb ik alles afgedaan.
Of ik het weet? Géen punt! Ik weet het beter.
De platitude waait mij zomaar aan.
Vroeger, voor ik verscheen, moest men het stellen
met Ernst Vermeulen en met Reichenfeld;
die kunnen me van Bach nog meer vertellen:
sinds ík me breed maak zijn ze uitgeteld.
Wie niets te zeggen heeft moet véel bespreken,
dus ieder boek vervliegt bij mij in rook.
Ik ben zo vrij er niets van op te steken.
Mijn kul is flauwer dan van wie dan ook.
Zie, ik breek aan! Geen Coster met zijn Uren
drukt mij de pret waarin mijn zwam gedijt!
Geen Mandarijn immuun voor Zwavelzuren
bereikt Mijn Eeuwige Komkommertijd!
Wie wél kan schrijven val ik in de rede.
Ik heb het woord. Hij houdt zijn grote mond.
Ik vind, je mag pas op de voorgrond treden
uit een totaal gebrek aan achtergrond.
Ik heb het door, het dag- en weekbladwezen:
is iets cultuur, dan mag het platgezwamd.
Voor ik verscheen viel daar nog wat te lezen.
Dat heb ik net op tijd nog ingedamd.
Zodra ík voel, voelt ieder zich genomen.
Door mij is Mozart nu bekend geraakt,
die soms zo aardig uit de hoek kan komen.
Hij heeft het trouwens hélemaal gemaakt.
En of een boek nu schampt of schreeuwt of schatert,
het wordt onthersend in een ommezien.
Cultuur is iets wat héel sterk moet verwaterd:
al wat ík aanraak wordt tot Ot-en-Sien.
Ik ben de grootste sinds Henk van der Meijden,
ik ben de leukste thuis sinds Martin Ros,
mijn stralend voorbeeld is Jantje van Leiden,
ik ben geheel alleen de nieuwe Tros.
Ik breng muziek en boeken. Om het leven.
Ik dien de meesters op. Als saai en plat.
Ik sterf ook nooit: ik kan de geest niet geven.
Want, moesjelief, dié heb ik nooit gehad.
Dolf Verspoor
‘Deze geïmproviseerde persiflage door een abonné van vroeger ook cultureel leesbare bladen vond als smartlap enige genade op culturele bruiloften en partijen. Op een onbewaakt ogenblik viel de tekst in handen van de Revisorredactie die, wél wetende dat publikatie heiligschennis zou betekenen van het Koninkrijk der Zemelen, niettemin schuchter meende de tekst aan volwassenen te kunnen voorleggen.
De chansonnier heeft de tekst evenwel eerst nog aangeboden aan een van de redacties van het “Mijn Bladen”-imperium, om haar in staat te stellen tot een ander geluid in eigen huis. Maar de kritiek-verkitsching bleek aldaar inderdaad heilig, en elk ander geluid bleek “eentonig” te worden. Met dit treffende muzikale adjectief werd opname in een vrij blad mogelijk.’