‘Verraad van Rita Hayworth’ enige twijfel over mocht bestaan.
‘Het Verraad van Rita Hayworth’ is moeilijk als ‘volksliteratuur’ te omschrijven, wel als ‘over het volk geschreven literatuur’. Puig konfronteert ons in zijn eerste roman namelijk met de invloed die de film op het publiek heeft. Konkreter: met de wijze waarop Rita Hayworth, Norma Shearer, Fred Astaire, Ginger Rogers, Shirley Temple, kortom Hollywoods klatergoud, valse romantiek, sexbommen en smartlappen via het witte scherm van de enige bioscoop in een triest dorp ergens op de Argentijnse pampa een rol spelen in de levens van een aantal kleine, nijvere, hard voor het brood werkende, brave burgermensjes. De wijze waarop - experimenteel volgens Puig, absoluut nieuw volgens de kritici - dit wordt gebracht is via monologen, dialogen, brieven, dagboekfragmenten, kortom: via de ik-vorm. Allemaal verschillende ikken, voor het merendeel opgroeiende kinderen. Tijd: de jaren dertig en veertig. Plaats: Coronel Vallejos, een onaanzienlijk, prozaïsch oord op het platteland. Onderwerp: roddelpraatjes, ouwe wijvenverhalen, erotische belevenissen, schuldgevoelens, puberteitsproblemen en, als specifiek Latijns Amerikaans ingrediënt: het ‘machismo’, oftewel de neiging bij opgroeiende jongens en jonge mannen hun viriliteit te bewijzen met het versieren van zoveel mogelijk vrouwen, branieschopperij, kleine misdaadjes, sadisme. Wat Puig nu met al deze, nauwelijks origineel te noemen, ingrediënten poogt is mensen zoveel mogelijk, zonder tussen beide te komen, te laten zien zoals ze zijn, met de bedoeling de lezer door hun banaliteiten heen iets diep menselijks, iets tragisch oftewel deernis te laten voelen. Daarin is de auteur, mijns inziens, slechts gedeeltelijk geslaagd, waarbij ik als sterkste momenten zou willen aanstippen: het opstel van het jongetje Casals, met als vrij onderwerp ‘De film die ik het mooiste vond’ en de monoloog van Choli, een handelsreizigster in cosmetica. Voor de rest
geldt als grootste bezwaar dat de
koetjes-en-kalfjes gesprekken té lang duren en té vrijblijvend van de hak op de tak springen. Een ander bezwaar lijkt me het introduceren van nieuwe personages als het boek tegen z'n einde loopt, waardoor de individualiteit, het eigene, van de personen die in het begin en midden van het verhaal voorkomen, verdwijnt in de anonieme samenleving. De poging om op het laatste moment, via een brief van een van de hoofdfiguren uit het begin, het boek toch nog z'n eenheid van handeling terug te geven doet dan ook geforceerd aan.
De truc van de auteur om verschillende personen niet alleen door de ogen van zichzelf maar vooral door de ogen van anderen te laten zien (met alle grappige, neutraliserende en verrassende effekten van dien) was reeds, en met meer sukses, gehanteerd door Mario Vargas Llosa (Perú) en Guillermo Cabrera Infante (Cuba). Het voordeel van Vargas Llosa, bv. in ‘De Stad en De Honden’, is dat hij soortgelijke personages als Puig, bv. de typische ‘macho’ Jaguar (Héctor in P.) of de verwijfde, maar gevoelige klikspaan El Esclavo (Toto in P.), binnen een verhaal brengt dat spannend is en dat een eenheid vormt. Het voordeel van Cabrera Infante is dat zijn ‘volkstypen’ swingend, exotisch, krankjorem, en vooral ook ‘mythisch’ aandoen. Zowel Cabrera als Vargas Llosa zetten individuen op het toneel, terwijl bij Puig - die dat ook probeert - de personen té weinig reliëf krijgen doordat ze té weinig op elkaar betrokken zijn. Er zit geen afgerond geheel in, waardoor je als lezer de indruk krijgt naar een willekeurige aflevering van de Engelse T.V. serie ‘Coronation Street’ te kijken.
Hetzelfde soort personages, en ook dezelfde lokatie, keren terug in Puig's tweede roman, ‘Boquitas Pintadas’. In deze literaire collage valt de nadruk meer op het lachwekkende (volgens de auteur zélf dus niet) van de brave burgerman en z'n beslommeringen, waardoor de afstand tussen volk en schrijver zeer duidelijk wordt. Met ‘The Buenos Aires Affair’ (1973) stapt Puig over op een soort ‘detective-genre’ (‘novela policial’ is de ondertitel), waarin nu niet meer de burgerman maar de aan slaaptabletten, whisky en artistiekerigheid verslaafde Latijns Amerikaanse ‘avant-garde’ - duidelijk door de auteur op de hak genomen - centraal staat. Het verschil met het voorafgaande werk zit hem in de vaart, de aktie, spanning, sensatie en de, nu definitief doorgedrongen, vervreemding à la Cortázar. Puig laat zich in met de ‘plastic society’, de flatneurose, sexmaniakken, met 'n Buenos Aires dat precies hetzelfde ziektebeeld vertoont als New York, Parijs of Amsterdam.
Internationalisatie, dát wel, maar tevens ontmythologisering, en dát is aan een kant jammer, want precies vanwege de mythe, het aandurven van grote thema's, en naarboven brengen van de oerkrachten was de Latijns Amerikaanse literatuur zo aantrekkelijk.
Het boek verscheen bij Meulenhoff (f16,50) in de vertaling van Mariolein Sabarte Belacortu die, gezien haar uitstekende werk tot nu toe, tot de beste Spaanse vertalers gerekend dient te worden. Wél kunnen we ons afvragen of zij niet een onredelijke hoeveelheid energie heeft moeten opbrengen voor zo'n groot aantal ‘vrijblijvende’ pagina's Puig die - dat zou ik toch willen zeggen - wat ál te voorbarig naar het Nederlands is overgeheveld.
Robert Lemm