De witte sjamaan
De nieuwe bundel gedichten van H.C. ten Berge, De witte sjamaan, is in tweeërlei opzicht een heel belangrijke. In de eerste plaats vanwege het zeldzame vakmanschap waarvan met name de eerste en derde afdeling van de bundel en een cyklus als het meesterlijke, bijna al te fraaie ‘de andere slaap’ getuigen. Ten tweede vanwege de stellingname tegen de politieke en poëtische situatie waarin de dichter verkeert in dit grasland: ‘het grasvolk inmiddels/ door om- en afzetbarbaren beheerst/die ook plaveien de snottige paden/der politieke penose’; ‘er is veel gesnotter/om de godin; haar poëtiese nestgeur/is veelbelovend/maar doet voor de leugen niet onder’; ‘zoveel makers van kunstgras en bakkers/van nagebootst brood’. En vooral vanwege de uitweg die hij kiest: grasland voor Groenland verruilen.
Aan beide aspekten is al ruimschoots aandacht besteed (Bloem, Fens, De Moor), het tweede verdient misschien nog een kanttekening.
Aflevering vier van het etno-poëtisch tijdschrift Alcheringa bevat een fragment van een interview van Nathaniel Tarn met Cold Mountaindichter Gary Snyder. Op de vraag waarom hij de antropologie eraan gaf en zich tot poëzie alleen beperkt, antwoordt Snyder o.a.: ‘And then the sense that in the world of folklore and mythology there's a... wisdom tradition if you like, half buried but that poets can dig it out and anthropologists can't, or aren't allowed to ... Three years out of the field, I think I realized that I didn't want to be the anthropologist but the informant. That's it: wanting to be a subject by which I mean being authentically what you are.’ Het zouden woorden uit de mond van Ten Berge kunnen zijn: een betere karakteristiek lijkt nauwelijks te geven van de auteur van De witte sjamaan.
In zijn uitgave van sakrale Aztekenpoëzie, anderhalf jaar geleden, presenteerde hij deze al nadrukkelijk als literair materiaal, dat in het nederlands weer poëzie moest opleveren. Wel waren de liederen voorzien van een portie onontbeerlijke informatie en kommentaar, maar met de vermelding dat er geen enkele wetenschappelijke pretentie aan de bundel ten grondslag lag.
‘Antropologiese en etnografiese achtergronden en bizonderheden () zijn in deze opzet slechts hulpmiddelen bij de vertaling en interpretatie geweest. Het is niet onbelangrijk om ook in het
nederlands taalgebied een ontwikkeling op gang te brengen om etnografies en antropologies materiaal voorzover dat betrekking heeft op tekstuele (mytiese, poëtiese, vertellende) gegevens, ook eens als zelfstandige en volwaardige teksten te behandelen: als in taal vormgegeven uitingen van de verbeelding.’
De witte sjamaan, waarin dat materiaal - liederen van voornamelijk oostgroenlandse eskimo - binnen Ten Berge's eigen poëzie geïntegreerd is, vormt ten dele een nieuwe aanzet tot die ontwikkeling. In de cyklus ‘arktiese gezangen II’ zijn de eskimo-teksten wel in hun vorm van zelfstandige gedichten gehandhaafd, in ‘arktiese gezangen I’ zijn zij echter direkt in Ten Berge's poëzie verwerkt. In beide gevallen zonder verantwoording van vindplaatsen en tijd van ontstaan, en met slechts zeer summier kommentaar.
Méér hebben deze teksten - anders dan de aztekische - ook niet nodig, zo op het oog.
Het eerste dat aan de Inuit-teksten opvalt is dat Ten Berge ze niet naar zijn hand heeft gezet, geen koncessies aan de vorm heeft gedaan. Hij heeft de teksten bijvoorbeeld een ritme gelaten dat nauwelijks verwantschap vertoont met dat van zijn eigen poëzie. Dat is niet zo vanzelfsprekend als het lijkt, het