Gemengde gevoelens
Ons Infant Hopper
Wie kan dat toch zijn, die Hopper, die de ene maandag een happer, de andere maandag een hippie en iedere maandag weer een hupper kan zijn. Die over barbecue, incrowd en voetballen kan praten alsof zijn hele wereldje door deze zaken begrensd wordt - maar die met eenzelfde inzet het lot van Russische, Griekse e.a. systeem-slachtoffers uit de doeken doet, met adressen en al, om ons op te wekken kaarten en pakketjes naar hen toe te zenden. Wat is dat toch voor iemand die er enerzijds blijk van geeft zijn ogen niet te sluiten voor harde, onheilspellende werkelijkheden ver van ons bed, maar die anderzijds onze eigen werkelijkheid alleen maar kan beleven in de meest knusse en kneuterige termen.
Die bijv. een protest-advertentie in de krant ziet staan, ‘ondertekend door 906 mensen of groepen’, en die dan durft schrijven: ‘Ik stond er niet bij.’ (Volkskrant 9-7-'73) Hij (die zich druk maakt over Amalrik) vindt het ‘toch een probleem, of je de snelheid van actie altijd moet laten prevaleren boven een geduchte, wetenschappelijke aanpak’ (waarbij hij natuurlijk wel present was geweest). ‘Ik heb de lijst opgeslurpt van nieuwsgierigheid, we hebben met zijn allen ook gedaan wie de meeste mensen persoonlijk kende...’
En hij, van wie ik me herinner dat Tamar hem eens op zijn nummer zette om een dubieuze bijdrage aan een boekje Zuid-Afrika betreffende, en die zich toen verweerde met: ik was toen pas 28 jaar - hij schrijft nu: ‘Aan de andere kant, wat moet ik op een lijst waarop de namen van Hugo Brandt Corstius, Renate Rubinstein en Henk Broekhuis ontbreken?’
Ja, bescheidenheid is Hopper vreemd.
Want in feite kan hij zich met geen van dezen meten. Maar daar zit 'm nu juist de kneep. Hij maakt zichzelf groot door zich met groot gezelschap te omringen. Hopper is vast ‘aardig’, Hopper is handig, en nieuwsgierig, hij kent ‘ze’ van TV, en van de sport, en van de literatuur, en van film en toneel, hij is van alle markten thuis - maar is niets. Hopper is het gat van Nederland dat zich vult met Cruijff, Keizer, Ajax, met de Van het Reve's, Hermans, Mulisch, met Heeresma, Krabbé, Schippers, kortom met alles wat ‘in’ is, met namen, getallen en weetjes. Hopperis degene die al op 2 juli kan schrijven (en het ook niet zal laten): ‘Op 10 juli verschijnt bij De Bezige Bij “Het seksuele bolwerk” van Harry Mulisch: een schitterend boek dat ik in één adem heb uitgelezen.’
Maar het gaat toch te ver als Hopper nu ook meent zelf een ‘literaire ontdekking’ te kunnen doen. Kunnen we zo'n ontdekking serieus nemen van iemand die in de kolom daarnaast zijn wekelijkse bijdrage (19-11-'73) als volgt opent: ‘In de D.D.K.G.-competitie (Dunste Dichtbundeltjes met de Kleinste Gedichtjes-competitie) staat Theun de Winter nog steeds onbedreigd bovenaan met zijn bundeltje De Gedichten dat tien gedichten van een zeer overzichtelijke lengte bevat. Dit ondanks de recente aanval op zijn leiderspositie door Henk Spaan en Tim Krabbé. Met zijn veertien gedichten weet Henk Spaan de tienverzige Theun de Winter tot op vier gedichten te benaderen, waarmee hij dan nog een versdikte op Tim Krabbé voorblijft, die met “Vijftien goede gedichten” als derde eindigt. Sommige gedichten handelen (net als bij Spaan en De Winter trouwens) over sport: voetbal of wielrennen.’
Na deze infantiele ongein, waarin Hoppers stokpaardjes elkaar om het hardst verdringen, volgt dan de proclamatie van de ‘literaire ontdekking’: Herman Pieter de Boers verhalenbundel ‘De vrouw in het maanlicht’. Net zoals Hopper ‘door toevallige omstandigheden’ Tim Krabbé kent, is hij ook nu aanwezig bij de lancering van het ‘prachtboek’ in De Bijenkorf, en de superlatieven zijn niet van de lucht: ‘hij overtrof in menig opzicht al datgene wat er op dat gebied bestond’; ‘ik durf zonder meer te beweren dat Herman Pieter de Boer van nu af aan niet meer uit de Nederlandse literatuur is weg te denken’; ‘literator van de eerste rang’. Met als hoogdravend slotaccoord: ‘Laten we hopen dat de hoger Machten in de Literatuur inzien dat deze “liedjesschrijver” in werkelijkheid een schrijver is van de orde van grootte van een Waasdorp, Nescio, Carmiggelt etc. (etc. wie?) die met behulp van een stipendium de tijd moet krijgen zulke verhalen aan de Nederlandse literatuur toe te voegen, in plaats van zijn tijd te vermorsen aan biografische boeken over en met Rijk de Gooyer, Eddy Christiani e.d.’
Maar beste Hopper - en ik laat de kwaliteit van De Boers verhalen aan de lezer ter beoordeling -, als jij meelij durft