Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw
(1879-1881)–Jan de Bruyne– Auteursrechtvrijverzameld en afgeschreven door Jan de Bruyne
[pagina 39]
| |
- LII - [Als den mensche tgebodt Godts hadde gebroken]aant.
Als den mensche tgebodt Godts hadde gebroken,
& geenen troost van niemant en cost verwerven,
soo heeft dan Godt den vader ontploken
de belooften syns soons, als soete conserven,
hoe dat hy geboren sou syn, & oock sterven
om den mensche weder te brengen in synen staet;
sulcx dat hy eeuwich soude mogen beerven
syn ryck dwelck alle rycken te boven gaet.
Hier beloofden Godt Adam dat duer syn saet
tserpents hooft noch soude worden vertreden;
de mens hadde mogen worden disperaet,
& hadde Godt hem niet gestelt te vreden.
Daer naer wast meer dan vyfduysent jaer leden
eer Christus quam, die nu noch nimmermeer en faelt:
hy en beydt niet lange, al schynet, diet eens betaelt.
| |
[pagina 40]
| |
De propheten riepen lange met een accoort:
ghy, hemelen, dauwet neder van boven;
ghy, wolcken, brengt regen der gerechticheyt voort;
ghy, eerde, moet oock open syn gecloven
om dat onse salicheyt, groot van vergroven,
opwasse; dit baden sy met verlangen;
dat Christus soude comen, niet om volloven,
& soude verlossen de erme gevangen,
duert storten syns bloets aent cruyce gehangen,
betalende de schult van Adam gemaeckt,
wt grooter lieffden, soo int boeck der sangen
vertelt wordt van syn lieve bruydt ongelaeckt,
de welcke hier duer syn bitter doot heeft gesmaeckt
& syn vrindekens oock wtter hellen gehaelt:
hy en beydt niet lange, al schynet, diet eens betaelt.
Disgelycx oock den mens vanden wyve geboren
vol onrusten is levende eenen corten tyt;
hy gaet op als een schoone bloeme vercoren,
& valt aff als een schaduwe die verslydt.
Al schynet seer lange, tgebuert soo subyt:
syn dagen & maenden syn doch al getelt;
| |
[pagina 41]
| |
tperck is gemaeckt daer hy niet verby en lydt.
De schult moet betaelt syn, al en heeftmer geen gelt;
de natuere heeft over elckerlyck gewelt;
tschynt dat noch al lange is, alst wat verbeyt;
maer als den tyt daer is van Godt gestelt,
dan comt de doot fel, vol sieckten verbreyt;
ten can al niet gehelpen, geroepen, geschreyt,
natuere hout regel al comtse gedraelt:
hy en beydt niet lange, al schynet, diet eens betaelt.
prinche.
Den mens dan gestorven, dlichaem geconsumeert,
mach blyven in deerde veel duysent jaren,
verdroncken, verbrandt, gesoden, verrot, verteert,
sulcx dat daer niet aff en can openbaren.
Nochtans sullen, naer Ezechiels verclaren,
die doode weder levendich opspringen;
want Godt canse soo wonderlyc bewaren,
ja, gelyc den appel syns oogs fonderlingen;
niemant en canse wt synder handt gedringen,
| |
[pagina 42]
| |
al schynt datse geheel syn verlaten,
& dat Godt soo lange beydt int wederbringen
haers lichaems tsynder alder eersten staten.
Weet dat Godt alle dingen doet met maten
& tgetal alst hem past; hier sietmen ongedwaelt:
hy en beydt niet lange, al schynet, diet eens betaelt.
|
|