Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw(1879-1881)–Jan de Bruyne– Auteursrechtvrijverzameld en afgeschreven door Jan de Bruyne Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [Deel II] - XLII - [Om dat Godt een gheest is, so sint Jan ontbint] Om dat Godt een gheest is, so sint Jan ontbint, salmen hem warachtich inden gheest aenbeden; want al dat wtwendich is een gheest verslint, belettende des gheests inwendich seden. Den inwendigen mensch van Christus leden versmaeyt alle ertsche dingen verganckelyck, verblydende in Gods beloften, vol vreden, dwelck hem eenen dranck is seer ontfanckelyck. Wat batet vleesch of iet int wesen cranckelyck? Inwendich en cant gheen vrucht inbrengen; den man inwendich verhuecht en valt danckelyck, duer den wyn der belooften in alle dingen; al comt hem hier droefheyt oft blyschap bespringen, gheenen dranck en verhuecht hem meer int leven dan Godts belooften lieflyck den man geven. [pagina 2] [p. 2] Hoe dorste Adam, nae den dranck der genaden, inwendich, nae dbreken tgebots syns Heeren! Eertsche wynen en costen hem niet versaden, oft syn droeffheyt tot eenige vruecht verkeeren; maer doen hy den dranck der belooften vol eeren, inwendich proeffde, wert los van rouwe, van Godt den vadere, vol soeter leeren: hoe dat hy vyantschap setten souwe tusschen tsaet des wyffs & tserpent ontrouwe, & dit selven sal vertreden thoot des serpents, Adam tot uwen behouwe. O vrolycke rancken daer den wyn wt vloot! Geenen tydtlycken wyn, in crachten soo groot, meer vrolycheyts stichtende boven schreven, dan Godts belooften liefflyck den man geven. O wyn der belooften, die Noe smaeckte Nae dat de deluvye was gedaen! Godts lieffde vierichlyck doen themwaerts blaeckte, sterckelyck geloovende, met een salich vermaen, hoe dat hy voort meer niet en soude slaen al datter leeft; waer is meerder vruecht bevonden, [pagina 3] [p. 3] inwendich den man verhuegende saen, dan die belooften Gods? Klaer schrifts orconden, Abraham, u is disgelycx gesonden van den selven wyne, salichst om drincken, hoe dat u saet, menichfuldich niet om gronden, vermeeren soude in een eeuwich gedincken. Waer machmen minlycker wyn in schalen schincken, inwendich verhuegende Godts vrint verheven, dan Godts belooften liefflyck den man geven? prinche. Due, duer Jesayam doet een liefflyck bediet tot al die geschapen syn naer u beelde, seggende: compt, coopt wyn & melck; com, coopt om niet; voer den man inwendich noyt meerder weelde. O wyn medesynael, die noyt en verveelde, maer verhuecht den man inwendich syn sinnen! U beloofte die sterckt den genen die queelde, als daldergoddelycxte wyn der goddelycker minnen: onder u-appostelen mocht men bekinnen [pagina 4] [p. 4] den wyn der belooften des heylicheyts crachtich, diese alsoo verhuechden van binnen, dat sy der belooften vast waren gedachtich. En twyfelt niet, Prinche, tis den wyn warachtich; anders geenen en weet ic, om vruecht aencleven, dan Godts belooften liefflyck den man geven. Vorige Volgende