| |
| |
| |
Julio Cortázar
Uit ‘De toespraken van de bekkenknijper’
Oersimpele manier om een stad te verwoesten
Je moet wachten, verscholen tussen het hoge gras, tot een grote wolk van het cumulustype zich pal boven de gehate stad bevindt. Je hoeft dan alleen nog de verstenende pijl af te schieten, de wolk verandert in marmer en de rest spreekt voor zich.
| |
Ontbijt
Als ik 's morgens wakker word, is mijn eerste impuls naar mijn moeder te hollen en haar goedemorgen te wensen, met een liefdevolle kus op beide wangen.
‘Goedemorgen broer,’ zeg ik tegen haar.
‘Goedemorgen dokter,’ antwoordt zij, terwijl ze zich kamt.
Misschien is het goed om meteen op te merken dat ik zevenenhalf ben en dat ik solfège krijg van mijn tante Bertha.
‘Goedemorgen nicht,’ zeg ik als ik de kamer betreed waar mijn vader sukkelt met zijn reumatiek.
‘Goedemorgen snoezepoes,’ zegt papa.
Ten overvloede vermeld ik nog dat ik een roodharig, erg relaxed jongetje ben.
Na zich te hebben afgepoedeld komen alle familieleden bijeen rond de boterhammen en de Figaro, en ik wens als eerste mijn oudere broer goedemorgen, die al bezig is met het beboteren van zijn kwart stokbrood.
‘Goedemorgen mama,’ zeg ik tegen hem.
‘Goedemorgen Bello,’ zegt hij tegen mij. ‘Koest!’ laat hij daar met luide stem op volgen.
Zo zit de ganse familie bijeen om in stilte te genieten van de cafés au lait die mijn grootvader heeft gezet met zijn gebruikelijke toewijding. Ik vergeet dan ook nooit hem op dat moment mijn erkentelijkheid te tonen.
‘Dank je wel, Germaine,’ zeg ik tegen hem.
‘Graag gedaan, zus,’ antwoordt opaatje.
Deze betuigingen van genegenheid worden steevast verstoord door de ontijdige komst van de postbode met het telegram van oom Gustaaf,
| |
| |
landbouwer in Tananarive, en aan mijn oudere broer valt dan de pijnlijke taak toe het bericht voor te lezen:
riet weggevaagd tyfoon monica stop
wat moet er van me worden stop gvd stop
Er staat geen naam onder, we kennen elkaar goed in de familie.
‘Dat viel te verwachten,’ snottert mama.
‘Met zijn rotkarakter,’ merkt de dokter op.
‘Kinderen, als jullie nu eens je mond hielden,’ zegt mijn oudere broer.
‘Wij zijn kinderen, maar evengoed is ome Tataaf een achterlijke gladiool,’ zegt mijn zus.
‘Koest, Bello!’ zegt mama.
‘Als ik ook mijn mening mag geven,’ zegt Germaine.
‘Maar natuurlijk, grootvader,’ zegt mijn zus.
‘Hou je nu je mond, ja of nee?’ schreeuwt mijn oudere broer.
‘En zo praat jij tegen je moeder?’ zegt mijn nicht.
‘Sorry, mama,’ zegt mama.
‘Huichelaar,’ zeg ik tegen haar.
‘Ga uw gang, dokter,’ zegt mijn broer.
‘Mijn mening,’ zegt Germaine, ‘is dat de koffie koud wordt because het telegram.’
‘Hij heeft gelijk,’ zegt Bello.
‘Dank u, grootvader,’ voegt mijn nicht toe.
‘Graag gedaan, Victor,’ zegt Germaine.
| |
Geweigerd door Maggi en zelfs door Knorr
Niet te geloven hoeveel vesten je kwijt kunt in een soepketel. Als je de eenvoudige voorzorg neemt ze in vieren te vouwen, met teruggeslagen panden en opgestroopte mouwen, lukt het om tussen de veertien en zevenentwintig vesten te persen in een soepketel van gemiddelde omvang, die voordien is ingewreven met knoflook. Het zou onzinnig zijn te vragen om welke reden enzovoort. Zonder een minuut te verliezen giet je er dan twee liter benedictine overheen, en nadat je de vesten en de likeur de tijd hebt gegund kennis te maken, beschik je over een essentiële olie die niet zelden iedereen verbluft zal doen staan. Om maar één voorbeeld te geven, giet een paar flinke soeplepels uit over een plaat van Von Karajan die
| |
| |
een symfonie van Sibelius dirigeert, en prompt observeer je de volgende opmerkelijke verschijnselen: eerst begint de pick-up alle kanten op te zwabberen en slaat de motor op hol onder de tweeledige invloed van alcohol en knoflook, daarna levert de combinatie van die twee schandalen bij de luidspreker een ontegenzeglijk gedistingeerd geborrel op. Als je niet net op dat moment de wind van voren krijgt van diegenen onder je genodigden die van Scandinavische muziek wilden genieten, zul je getuige zijn van het mooiste effect van de vestensoep, want je hond begint de aldus verkregen ultrageluiden op te likken, springt tot aan het plafond en vertoont daarbij de aandoenlijkste tekenen van geluk. Feit is dat hij altijd erg verzot is geweest op vliegjes, op liefkozingen, op alles wat trilt en zoemt, op alles wat fluistert en KOEST!
| |
We zijn geconditioneerder dan we denken
De kleine Hector leest een dikke alpinistenroman. Hij leest zo langzaam dat de huzarenstukjes van de grote kampioen Max Banotti uiteindelijk alle pit verliezen. Natuurlijk kan niemand zo lang blijven hangen aan de noordwand van de Annapurna, alleen maar omdat de kleine Hector niet bijster vlot leest. Wat een kluns, zeg. Banotti constateert dat hij na vier repen chocola door zijn dagrantsoen heen is. Daarna komen de bevroren tenen, de Bijbel die hem gebloemleesd te binnen schiet, het ijlen, het jodelen. Dan is er de rotspunt die losschiet, woem, boem, de omelet met fijne dalkruiden, de helikopters. De kleine Hector is toch wel verbaasd, want alles leek erop te wijzen dat de grote Max Banotti zou slagen daar waar zo veel anderen hadden gefaald. Hij begint alpinistenromans eigenlijk een beetje zielig te vinden. Misschien heb ik te snel gelezen, denkt hij in zijn naïviteit, en zijn de ware redenen van een zo betreurenswaardig amateurisme me daardoor ontgaan. Die Banotti, wat een kluns, zeg.
| |
Zo goed en zo kwaad als het gaat tot de dag waarop
Machines boezemen vertrouwen in, kijk maar hoe feilloos soeverein de verhevenste principes van de logica, de causaliteit, de thermodynamica en de lubricatie erin tot uiting komen. Is het je weleens droef te moede, klamp je dan vast aan je koelkast, of zelfs aan je koffiemolen, die reddingsboeien
| |
| |
met een garantie van een jaar, soms twee. Kippen daarentegen zijn een en al toeval en contingentie, praat me niet van die lellen, die op de tegelvloer schijten en veren rondstrooien onder grenzeloos vulgair gekakel. Ik ben vóór machines, het beste bewijs is dat ik toertjes op het platteland maak in mijn Esterelrode 4L, een zeer sjieke kleur, dat is nog eens een machine die gehoorzaamt als een bloem, de een, de twee, de drie, koppeling, o wat is het drukkend, we draaien de raampjes open, o wat regent het, we doen de ruitenwisser aan, zoep zap, zoep zap, hè het wordt weer drukkend, en wat een meegaand autootje, wat een wegliggi. Paf, pardoes staat hij stil midden in de klaver. Het is vast niks, even de ontsteking checken. Nee maar, niet te geloven, nog voordat ik aan checken toekom, wat ontdek ik, mijn auto rookt. Jawel, jawel, hij rookt, en Gitanes op de koop toe, ongelofelijk.
- Mij zoiets lappen, en dat midden in de klaver, houd ik hem voor, vol weerzin.
Dan kun je net zo goed tegen een antisemiet aanpraten, onmogelijk hem zover te krijgen dat hij zijn peuk weggooit. Toegegeven, daarna begint hij opnieuw schön te rijden, het lijkt zelfs wel of hij weer opgevrolijkt is, hup een heuvel, wat een wegligging, dalen en klimmen en ontwijken en bietenvelden en voorrangskruisingen en de brug over de Vélize, paf hij heeft weer zin in een sigaret exact midden op de brug, het is zinloos hem er beleefd op te wijzen dat we een boete riskeren, een sigaret is heilig, ik weet het helaas maar al te goed aangezien ik er zelf net een heb opgestoken om mijn zenuwen tot bedaren te brengen, we roken in een wrokkige stilte en opeens komt alles goed, geurige dalen en zelfs watervalletjes, beschermd natuurgebied, een verbluffende souplesse. Helaas, ik heb mijn kop er niet helemaal meer bij, ik zit de hele tijd te piekeren en dan werkt je technicolor niet meer, dat is bekend. ‘Ik zal hem meteen moeten verkopen,’ overweeg ik. ‘Die auto rookt.’ Toch kan ik constateren dat hij zijn gemiddelde verbruik heeft teruggeschroefd, van Gitanes bedoel ik, want hij stopt nog maar één keer, zij het dan op een spoorwegovergang, wat mij noopt mijn toevlucht te zoeken op het talud, vanwaar ik naar hem kijk zonder een woord te kunnen uitbrengen, zo gechoqueerd ben ik door zijn achteloosheid. Op de terugweg heb ik zoveel gerookt dat mijn voorraad helemaal op is, maar hem durf ik niet om een sigaret te vragen, daarmee zou ik mijn zwakte toegeven, het zou het begin zijn van een vreselijk schrikbewind. Ik voel trouwens dat hij mij er geen zou geven, al kan ik het altijd eens proberen als hij nog eens
| |
| |
stopt, langs mijn neus weg, zomaar, zeg eens kleintje, ik sta even droog, een taal die hij zou kunnen begrijpen. Maar nee, hij moet het hebben gemerkt, machines zijn snugger, hij houdt een moordend gemiddelde aan tot we thuis zijn, hij laat zich in de garage opsluiten en dan zie ik hem nog één keer voordat ik de garagedeur sluit, roerloos en Esterelrood, zo waardig. Ik ga thuis sigaretten halen en weet zeker dat hij er nu zelf een opdiept in het pikkedonker, die hij in alle rust de hele nacht lang gaat staan roken, daarbij wonderbaarlijk volmaakte ringetjes blazend, ringetjes die hij blaast voor niemand, in het pikkedonker, zoals het machines betaamt.
| |
De toespraken van de bekkenknijper
Ik heb een rare bekkenknijper in huis. Zodra de klokken van Saint-Roch verstommen, gaat mijn bekkenknijper op zijn achterpoten staan en begint zijn dagelijkse toespraak voor me af te steken. Weggezakt in mijn rieten stoel probeer ik al jaren onverschilligheid voor te wenden, want de uitspraken van dat creatuur zouden me eigenlijk koud moeten laten, maar tot op heden is mijn bekkenknijper me altijd te slim af geweest. Dus zodra hij aan zijn toespraak begint, die ondanks de goeddeels onomatopeïsche vorm gemakkelijk te ontcijferen is, hoor ik noodgedwongen toe, zogezegd op mijn qui-vive, en betuig zonder de minste of geringste dubbelzinnigheid mijn bijval en voldoening.
Als het daar nu nog bij bleef, dan zou ik me na een minuut of twintig weer mogen verdiepen in de Memoires van Saint-Simon, maar mijn bekkenknijper vindt het nog lang niet genoeg. Hij is nog maar net klaar, of hij sommeert me zijn toespraak in een paar zinnen voor hem samen te vatten. Dat is het pijnlijkste moment van de avond, want niet zelden raak ik de draad van zijn gedachten kwijt. Om een enkel voorbeeld te geven: als zijn toespraak van die avond geënt is op de klank a, waaraan hij een eindeloze reeks modulaties, harmonische transformaties en verschuivingen naar de e of de o weet te ontlokken (zeg maar het hele scala van aae, aea, aee, aoa, aoo, aeoa, aeeoo enzovoort), dan hoef ik de logische brug tussen twee fasen van de behandelde materie maar te missen, of het hele bouwsel zakt in elkaar. De razernij van mijn bekkenknijper kent dan geen grenzen meer, en ik heb daar helaas al vaak de gevolgen van ondervonden. Allereerst is er het gedoe met de asbak. Als hij boos is om de redenen die ik zojuist noemde
| |
| |
(al kunnen die eindeloos variëren), dan hoef ik mijn bekkenknijper niet te vragen of hij de asbak wil brengen zodat ik mijn sigaar van halftien kan roken. In dat geval zal hij direct reageren door zich ofwel in de prullenbak te laten vallen, ofwel onder de speeltafel te verschansen, snuit tussen de poten, om me aan te staren met een vagelijk sfinxachtige blik. Zelf raak ik door de mislukte samenvatting van zijn toespraak bijna altijd zo hevig aangegrepen dat mijn gal zich in een psychologisch uitermate complexe draaikolk stort, en dat is nog zacht uitgedrukt. Een dergelijke situatie moet wel toenemende spanningen teweegbrengen, die door de tijd, dat gruwelijke opwindmechanisme, worden vermenigvuldigd als in een stel Belgische spiegels. Haast natuurlijk, al is dat woord hier ietwat misplaatst, draait het er dan op uit dat we elkaar de uitvoerigste beledigingen naar het hoofd slingeren, en dat mijn bekkenknijper, onverschillig voor de ernstige gevolgen die zijn gedrag zou kunnen hebben voor de huiselijke vrede, mij mijn batisten zakdoekje afhandig maakt om de tranen te drogen die de woede heeft doen opwellen uit zijn neus, veeleer dan uit zijn vlammende ogen. Op dergelijke momenten besef ik hoe groot mijn overwicht op mijn bekkenknijper is, want verder dan het stadium van de grap met de asbak of de zakdoek durft het creatuur niet te gaan, hoewel hij mij gezien mijn gedwongen onbeweeglijkheid gemakkelijk zou kunnen onderwerpen aan op zijn zachtst gezegd onheuse bejegeningen. In zulke situaties moet je wel constateren dat het hart van een bekkenknijper niet groter is dan zijn pink, en voel je een lichte drang om te vergeven en te vergeten, al was het maar omdat je houdt van alles wat naar stilte en inkeer neigt. Want vanaf dat moment heerst er stilte in huis; de toespraak is afgelopen, met of zonder samenvatting, de asbak al dan niet gebracht, het zakdoekje al dan niet afhandig gemaakt. Ons rest alleen nog elkaar aan te staren, elk op zijn plek, en
het grote gewelf van de nacht zich over ons te laten sluiten. Het ontbijt wordt pas om kwart over zeven 's ochtends geserveerd. Kortom, we hebben alle tijd.
⊠ Uit: Julio Cortázar, Les discours du pince-gueule (1966, Fata Morgana, 2002).
Vertaling Martin de Haan & Rokus Hofstede
|
|