| |
| |
| |
A.L. Snijders
zkv
Vaak is een zkv gewoon een zeer kort verhaal. Soms is het een echt zkv, waarvan de letters zkv niets meer betekenen. Dan is het een licht knellende schoen geworden, de inhoud is (iets) groter dan de vorm. Het verschil mag niet te groot worden, geen afbinding, geen verminking, geen oosters schoonheidsvoetje.
Op de lagere school, op de middelbare school, op de universiteit, overal behoorde ik tot de slechtste leerlingen, met de laagste cijfers. In stilte polemiseerde ik met de kopgroep, ik legde me niet neer bij deze onrechtvaardigheid van het lot. Wat me vooral ergerde was dat ik geen lange zinnen kon schrijven. Ik ontwikkelde angst voor de anakoloet. Ik heb een scherpe herinnering: ik was kandidaat-assistent bij Hellinga en moest rapportjes schrijven. Zijn commentaar was ‘te lapidair’. Ik geloof dat ik het woord opzocht, kort, kernachtig, teksten in steen gehouwen, lapis/steen.
Veel later heb ik van de nood een deugd gemaakt, ik ben zeer korte verhalen gaan schrijven en merkte dat de kortheid 1 technisch van aard kon zijn - weinig voegwoorden, weinig uitleg, vertrouwen op de autonome hersenactiviteit van de lezer - en 2 inhoudelijk.
(Inopiam ingenio pensant = van de nood een deugd maken.)
‘Passie’ is inhoudelijk een zkv. Ik zit in een gezelschap aan tafel en hoor een man beweren dat je gepassioneerd moet leven, gericht, volhardend, niet fladderend - ik hoor zijn vrouw mompelen ‘dat vreselijke woord, daar kunnen onze dochters nog woedend over worden’. In eerste instantie heb ik altijd de neiging op te schrijven wat ik gehoord heb, de botte realiteit is mijn bron. Maar soms zijn er beletsels, ik verlaat de tafel, ik ga aan het strand zitten - de passie, de vader, de dochters moeten het doen, ik volg. Het merkwaardige is nu dat lezers dat merken, ik verbeeld me dat lezers dat merken. Dat zijn de echte zkv's.
(Flauwekul natuurlijk, lezers kunnen dat niet merken, ik ben de enige die het weet. Maar toch heb ik wel eens het idee dat lezers het merken.)
| |
| |
| |
Zak
Nico en Klaas zijn vrienden. Nico heeft interessante katten (Abessinië, Siam), Klaas heeft een zeilboot. Ze hangen tegen het hek van laten we maar zeggen het Oosterpark. Ze zeuren en praten, ze zijn vrienden, vooral na zonsondergang. Klaas wil graag een tochtje maken met zijn boot (zeven meter, polyester), hij wil naar West-Indië, hij wil dat Nico meegaat. Nico denkt aan zijn hypotheek, een gebroken kroon, zijn vrouw en zijn zeven interessante katten. Klaas zegt dat je een keer in je leven iets moet doen waar je met trots op terug kunt kijken. Nico aarzelt, hij vindt zeven meter erg weinig en hij denkt dat polyester het niet houdt tegen een duttende walvis, een boot moet van staal zijn. Klaas verdwijnt zonder afscheid, Nico hoort niets meer van hem. Na een half jaar komt er een ansichtkaart uit Barbados. ‘Ik ben er, zak, en het is er zoals ik me had voorgesteld.’ Het bekende drama van droom en daad, wat moet je doen, hoe moet je leven.
Ik had dit kunnen verzinnen, maar dat heb ik niet gedaan, ik heb het in de krant gelezen, in februari van het jaar 2008, zittend op de vloer, enigszins wanhopig. Ik was aan het opruimen, papieren uit het verleden, toen heftig, lekkend vuur - nu tam, berustend, uitgewoed. Ook kranten, driftige dansers in de actualiteit van een dag, nu vertederend. (Er zit iets bedrieglijks in dit proces, je leest bijvoorbeeld dat er een wereldoorlog voor de deur staat. Je weet dat die niet is doorgegaan, je voelt een soort meewarigheid voor de mensen die toen bang waren, je voelt je een deel van de Vooruitgang, je vergeet dat de vooruitgang niet bestaat.)
Het verhaal van Nico en Klaas staat in Het Parool van vrijdag 3 juni 1988, zeer vergeeld, bijna bruin in mijn handen. Nico Merx is columnist. Zijn column van die dag begint zo: De postbode bracht een kaart die op Barbados in de bus was gedaan. De beeldzijde bood een strand met palmen. Aan de andere kant stond een enkele zin. ‘Ik ben er, zak, en het is er zoals ik me had voorgesteld.’
| |
Passie
Hij vertelde zijn dochters over de passie, maar ze wilden er niets van weten. Ze verlieten hem in de dageraad en liepen in tien uur zonder te rusten naar zee. Daar bleven ze drie maanden, ze hielpen met de strandstoelen en de tenten, en ze maakten muziek om wat te verdienen. Maar toen de oorlog dreigde liepen ze terug naar huis waar hun vader nog steeds de passie preek- | |
| |
te. Nu, omdat ze wat ouder waren geworden, wilden ze er het fijne van weten, ze wilden het fijne van de passie weten. Ze gingen bij hem zitten en spraken hem aan met het woord vader. Hij legde ze uit hoe ze moesten leven, wat ze moesten doen. Ze moesten hun brandglas richten op een willekeurig doel, ze moesten zich vastbijten en niet loslaten, ze moesten geen aandacht schenken aan het hoofdschudden en de woorden ‘toe maar, die durft’. Zo moesten ze leven, zo zou het wat worden. De dochters waren woedend dat een vader zich er op zo'n eenvoudige wijze van afmaakte, alsof hij een cursus in een vormingscentrum gaf. Ze gaven hem de raad geen woorden meer te gebruiken en verlieten voor de tweede keer het huis. Aan het strand zagen ze de zandzuigers en graafmachines die de kust versterkten, maar zelf zaten ze met hun voeten in het zand omdat dat zo'n heerlijk gevoel gaf.
| |
Jaloezie
Jaloezie is een ordinair gevoel, maar ik lijd eraan. Paul komt met zijn Moto Guzzi California langs, het is begin maart, de zon schijnt, de lente knippert met haar ogen. Ik ga naar buiten als ik het lokkende geluid van de motor hoor, ik zie hem naar links leunen op zijn ranke standaard, ik ben jaloers, ik wil ook op een zware motorfiets door de lente rijden, zoals ik vijftig jaar geleden op mijn BMW naar Durgerdam reed. De wereld lag voor me open, maar ik reed naar Durgerdam, diepe sloten, boterbloemen. Paul komt ook nog even binnen, zijn helm doet hij af, het leren jack uit, maar de leren broek en de leren laarzen houdt hij aan. We drinken koffie en praten over motorrijden. Hij nodigt me uit, hij lokt me, hij probeert me te verleiden, hij wil dat ik een eindje op de Moto Guzzi ga rijden, om het gevoel nog een keer te hebben. We weten het niet, maar we praten over het leven, we praten over de tijd, we praten zonder het te weten over de overwinning van de tijd. Ik zie ervan af, ik besluit dat ik geen twintig meer ben, ik besluit dat ik niet in het harnas wil sterven. Als hij wegrijdt, ga ik op een plek staan vanwaar ik hem nog lang kan zien op die prachtige Italiaanse motor, hij rijdt onder de linden, hij zwaait. Aan het eind van de middag stuurt hij me een bericht. Twaalf kilometer voor Enschede hoort hij een klap, hij rijdt 120 kilometer per uur, 4000 toeren, hij houdt controle, stuurt de middenberm in, wacht op hulp, zittend op de vangrail. In het motorblok zit een gat ter grootte van een rijksdaalder. In de garage komen alle monteurs kijken als de Guzzi op de brug staat. Zoiets hebben ze nog nooit meegemaakt. Eén drijfstang zit vast in de rech- | |
| |
tercilinder, een drijfstang verpulverd, de krukas aan barrels. Met een magneet vissen ze brokken gietijzer uit de carterpan, als haaienvinnen in gitzwarte soep. Een monteur zegt: ‘Het achterwiel had ook vast kunnen slaan. Hoe hard reed je ook al weer?’ Iedereen denkt na over het lot,
het toeval, het oog van de naald, niemand komt van zijn plaats, niemand weet het definitieve antwoord. Ik denk: dit had ook bij Durgerdam kunnen gebeuren - in 1957.
| |
Rozenstraat
Op Goede Vrijdag wacht de kanarie ongemerkt in de Rozenstraat. Hij weet niet waarop hij wacht, dat is zijn tragiek, en ook de mijne. Aanvankelijk merk ik hem niet op, ik kijk naar de installatie waarvan hij deel uitmaakt. Installatietechniek. De Rozenstraat loopt parallel met de Rozengracht. Ik ben voor het eerst in mijn leven in de Rozenstraat - tot Goede Vrijdag 2008 wist ik niet van het bestaan van de Rozenstraat, een lange, nauwe straat in de Jordaan. Op nummer 59 bevindt zich SMBA (stedelijk museum bureau amsterdam), een galerie. KUNST. Mijn ogen kiezen positie, ik ben in de buurt van KUNST. De kunstenaar is Lucas Lenglet, ik ken hem, daarom ben ik uitgenodigd. Hij woont in Berlijn, waar hij zijn installaties exposeert. Ik krijg ook uitnodigingen uit Parijs en Zweden, hij is een internationale kunstenaar. De installatie in de Rozenstraat bestaat uit een muur van stevig gaas, geel gespoten. Aan de muur hangen gazen kooien, dozen van stevig gaas, geel gespoten, strak tegen elkaar aan, het land van Mondriaan, de Stijl, de afsluitdijk. De kanarie zit diep in zo'n kooi. Ik ben vroeg, de tijd verpest mijn leven, ik ben altijd op tijd [altijd op tijd], ik ben nooit te laat, de tijd heeft mij in zijn greep. Er staat niemand bij de installatie, ik ben alleen met de kanarie, die ik aanvankelijk niet opmerk, wat de tragedie versterkt. Ik heb tien gedachten. Nummer 8: niemand ziet de kanarie. De ruimte stroomt vol in een uur. Nummer 8 blijkt onjuist, iedereen kijkt naar de kanarie. De expositie heet a canary in a coalmine. Er wordt een katheder binnengebracht, een man met een hoed houdt een inleiding. Hij is een Duitser, hij brengt mijn tien gedachten onder woorden. De eerste: de mens is de eerste overwinnaar, maar ook het eerste slachtoffer. Dat kun je zien aan de kanarie.
| |
Gekrenkt tot op het bot
Mijn oudste vriend heet Bob van Aken. Ik ontmoette hem voor het eerst in 1947 of '48 in de Roompotstraat, we waren toen 10 of 11 jaar. Ik herinner me
| |
| |
goed wat ik dacht: dit is de aardigste jongen ter wereld. In sommige perioden zag ik hem iedere dag, in andere tijden zag ik hem nooit. Toen ik een paar dagen geleden aan de Van Baerlestraatkant in Wildschut zat en naar het raam van mijn oma keek en naar de boekhandel Het Martyrium, keek ik ook schuin de Ruysdaelstraat in en dacht aan de vriendin van Bob van Aken. Ik geloof dat ze al erg lang zijn vriendin is, maar ik heb haar nooit gezien of gesproken. Vanmorgen belde hij me op en vertelde dat hij zijn fiets altijd stalt onder de luifel van Het Martyrium, naast een damesfiets die daar al vier jaar ongebruikt staat. Hij vertelde niet waarom, maar een mens kan denken, hij is vrij, hij is ongehinderd, en daarom dacht ik: hij zet zijn fiets tegen die andere fiets uit solidariteit. Het begrip wordt te eng gebruikt - Gaza, Groenland, walvissen en chimpansees -, maar het kan ook als olie door je hoofd vloeien (hoewel ik hier meteen een kanttekening bij moet maken: als het solidariteitsgevoel olie-achtig wordt bestaat het gevaar dat je van de mensheid als geheel gaat houden). Hij belde me zonder reden op, en daarom praatten we nog even over de zin die bij ons beiden hoog genoteerd staat: *Bastard, een plattelands predikant die erbarmelijk weinig vooruitgang in het leven boekte, publiceerde zijn boek in 1598. Het werd regelmatig belachelijk gemaakt. Bastard stierf, gekrenkt tot op het bot, in een gevangenis voor schuldenaren in Dorcester.*
[Voor Bob is dit zin nummer 1, ik zet 'm op de tweede plaats. Mijn gouden medaille gaat naar de opmerking van Flaubert, dat er niets zonder bitterheid mag zijn, dat er altijd gefloten moet worden wanneer wij zegevieren en dat onze geestdrift altijd gepaard gaat met wanhoop.]
| |
Intratuin
naakte man bij koikarpers, vrouw op schouder. melk gemorst bij inrit melkfabriek. Dit staat (zonder hoofdletters) op het vodje dat bewijst dat ik iets bij Intratuin heb gekocht (twee zakken potgrond, cashier name: mirella). Ik heb het opgeschreven omdat ik me na thuiskomst wil herinneren dat ik op de vijver- en aquariumafdeling een levende naakte man zag staan die een levende naakte vrouw droeg. Hij stond met z'n voorkant tegen de voorkant van de vrouw, die ondersteboven hing, met haar dijen op zijn schouders en haar hoofd tussen zijn knieën. Ik was niet alleen verrast, ik was verontrust. Ik keek om me heen, er waren niet veel klanten, het was tien uur, dinsdagmorgen. Verderop zaten vier mannen, met petten en jacks van guerillastrijders,
| |
| |
achter een grote tafel te kijken, heel ingespannen. Op de tafel stonden apparaten die mij onbekend waren, naast de tafel stond een Indische vrouw die kennelijk de commandant was.
Ik verliet de afdeling snel en vroeg bij de kassa niet om opheldering. Naast Intratuin liggen een betonfabriek en een melkfabriek. De oprit van de laatste was bedekt met melk. Dat kon ik er niet bij hebben. Een lekke melkwagen, zei ik bij mezelf.
| |
Aantekening
Er viel een papiertje uit de kast. Een tijdloze en ongedateerde aantekening. Ik las: ‘Eigenaardig is, dat bijna alles wat je over iemand kunt mededelen interessanter is dan zijn gezicht. Neem een complete opsomming van iemands garderobe. Dat lijkt me, vooral van een tijdgenoot, heel interessant. Of een inventaris van iemands bezittingen: “behalve zijn kleren bezat hij een IBM-schrijfmachine, twee gouden tientjes, een Austin Balanza 1966, veertien hectare bosgrond in Westfalen, een huis op de boulevard in Zandvoort, aandelen ter waarde van tachtigduizend gulden, een spaarbankboekje met twaalfduizend gulden. Soms, als hij zijn bezittingen bijeentelde, rekende hij ook de vijfhonderd gulden erbij, die hij een keer op een Rotarybijeenkomst had geleend aan de burgemeester, en die hij niet terug durfde vragen.” Hier komt een mens op je af.’
Het was geschreven in mijn eigen handschrift, maar ik kon me niet voorstellen dat ik het zelf bedacht had. Ik draaide het om, op de achterkant stond ‘aantekening van Karel van het Reve’.
Ik dacht aan de Turkse jongens, twee leerlingen, ik was hun meester. Ze wilden mijn huis zien. Ik zei nee. Ze vroegen waarom niet. Ik zei dat je de werkelijkheid niet moest opzoeken, dat je zoveel mogelijk ruimte moest laten voor de fantasie. Ze zeiden dat ik rustig naar Turkije kon komen, dat ik dan ontvangen zou worden door hun ouders, dat ik bij ze kon eten en slapen, zolang als ik wilde. Ik voelde me overweldigd door hun natuurlijke gastvrijheid, maar ik wilde mijn kleine theorie niet loslaten. Ik zei dat ik nooit naar Turkije zou gaan, omdat ik wilde fantaseren over Turkije. Ik zei dat mijn voeten en ogen en neus prachtige apparaten waren, maar dat ze in de schaduw bleven van mijn fantasie. Ik zei dat ze het niet persoonlijk moesten opvatten, ik was onlangs nog uitgenodigd door een vriend om samen Odessa te bezoeken en te wandelen door de straten van Benja Krik, maar dat had ik ook afgeslagen, met hetzelfde argument, ik wilde dromen over Benja Krik.
| |
| |
De twee Turkse politie-aspiranten kwamen toch, op een zomeravond, in uniform. De honden renden op ze af, maar de twee jongens lieten hun Nederlandse paspoort zien en riepen: goed volk. De honden zwegen.
Waarom ik hieraan moet denken bij de aantekening van Karel van het Reve, weet ik niet.
| |
Van de redactie
Geregeld, zonder dat je van een ijzeren regelmaat kunt spreken, stuurt A.L. Snijders al jaren een aantal lezers per e-mail een zogeheten zkv, een zeer kort verhaal. Uit de zendingen tussen eind februari en begin april koos de redactie er zeven, in volgorde van ontstaan; bij wijze van proef, want het genre dat Snijders beoefent is een aaneenrijgen van kralen waarbij op een gegeven moment de keten minstens zo belangrijk wordt als de schakels: op deze of gene wijze aaneengeschakeld ontstaat er een ander vlechtwerk van verhalen.
|
|