Katrien Vandenberghe over Marcel Mariën
‘Het leven mist een begin en een einde. Wij leven in de rest.’
Marcel Mariën (Antwerpen 1920 - Brussel 1993) was bijna zestig toen zijn novellenbundel Figures de poupe (Spiegelbeelden/Achterstevenbeelden) verscheen, in 1979.
Nog maar sinds kort kon hij van zijn surrealistische voortbrengselen leven. Decennialang had hij met efemere baantjes het hoofd boven water gehouden. Hij was herhaaldelijk typist, even boekhandelaar, ruim een jaar lang koksmaat op een Zweedse fruitcargo die tussen Frankrijk en de Antillen voer (na de pijnlijke breuk met ‘de vrouw die minstens tien jaar de vrouw van zijn leven was’, in 1951), een poosje nachtoppas bij een New Yorkse verlamde, zestien maanden corrector voor een Frans communistisch propagandablad in China, enzovoorts. Zijn zaakjes waren niet altijd even zuiver op de graat (zo had hij in 1942 kunstwerken aan de man gebracht die door René Magritte waren nageschilderd, en in 1953 met de broers Magritte valse bankbiljetten verspreid aan de Belgische kust).
Pas sinds Mariën in 1967 zijn eerste individuele tentoonstelling had gekregen en de binnen- en buitenlandse belangstelling voor zijn werk was gegroeid, kon hij zich voltijds op zijn eigen interesses toeleggen. Dat kwam zijn literaire en beeldende productie ten goede. Nog in hetzelfde jaar als Figures de poupe verscheen zijn overzichtswerk L'Activité surréaliste en Belgique 1924-1950, een indrukwekkende verzameling van manifesten, tijdschriftuittreksels en andere relevante documenten, met inleiding en summier commentaar.
Het surrealisme was zijn ‘dada’ - om een aforisme uit La licorne à cinq pattes (1986) op hemzelf toe te passen. Reeds op vijftienjarige leeftijd, toen hij nog leerjongen was bij een Antwerps fotograaf, was hij op een tentoonstelling diep onder de indruk geraakt van twee schilderijen van Magritte en had hij zich in het surrealisme vastgebeten. In 1937 had hij contact gezocht met Magritte, waarna de Brusselse surrealisten hem zeer snel in hun kring hadden opgenomen. In die bruisende jaren maakte hij collages, assemblages, découpages, foto's, schreef poëzie, essays, pamfletten, had contacten met Parijse surrealisten, publiceerde in 1943 de eerste monografie over Magritte, was nauw betrokken bij uitgevers- en tijdschrift-initiatieven... Belangrijk was Les Lèvres Nues, het tijdschrift dat hij in 1954 oprichtte met Paul Nougé en Jane Graverol (de vijftien jaar oudere kunstenares met wie hij toen samen was) en waarin schrijfsels en illustraties van de surrealistische ‘medeplichtigen’ aan bod kwamen, naast nietsontziende geestigheden. Les Lèvres Nues was ook de uitgeversnaam waaronder Mariën heel wat interessant surrealistisch werk publiceerde, dat zonder hem in de vergeethoek zou zijn terechtgekomen.
Twee van Mariëns spitsbroeders uit die tijd, Magritte en Nougé, waren bij de publicatie van Figures de poupe al gestorven, beiden in 1967. Met Magritte was de jarenlange vriend-